Bijlagen

Bijlage 1. Lonneker markeboek

Het Lonneker markeboek beslaat de periode 1545-1751. Het boek bevat de verslagen van de gehouden markevergaderingen en de diverse taxaties van de gronden. Ook zijn kopieën van verslagen opgenomen die de secretaris van het markebestuur in de 17e en 18e eeuw heeft gemaakt.
Marken zijn ontstaan uit de noodzaak om gezamenlijk de ongecultiveerde of woeste gronden te beheren ten behoeve van allen die in de marke wonen en/of een boerenerf bezitten. Zij vormen een markegenootschap, dat er veel belang bij had dat die gronden goed werden beheerd. Het hele landbouwsysteem van de 13e tot de 19e eeuw is daarop gebaseerd geweest. De woeste gronden leverden het benodigde hout voor de bouw van huizen en stallen, de benodigde plaggen voor de bemesting van de landbouwgronden, de turf en schadden (zoden van veenachtige heidegrond) voor brandstof en voedsel voor schapen en varkens.
Al vroeg moet zich een vorm van markerecht ontwikkeld hebben, inhoudende bepalingen over het beheer en het gebruik van markegronden, die hebben bestaan uit percelen bos, heide en weide. Tevens zijn de boetes vastgelegd voor overtredingen van de geldende regels.
In de verslagen van gehouden markevergaderingen, holtingen geheten, wordt vaak herhaald wat wel of niet geoorloofd is naar ouder gewoonte met de vermelding van de boetes voor de overtreders. De verslagen bevatten verder besluiten over het onderhoud van wegen en watergangen, het al of niet aangraven van gronden in de marke, het weiden van vee op de markegrond en het poten van jonge bomen na het kappen van bomen. Ook zijn er beslissingen aan wie een ‘hout’ wordt gegund, hetzij als schadevergoeding, hetzij als betaling in natura voor verrichte werkzaamheden ten behoeve van de marke. Verder wordt melding gemaakt van problemen, samenhangend met de veelal onduidelijke afgrenzing met naburige marken.
Uit dit markeboek komt ook tot uiting welke desastreuze gevolgen oorlogshandelingen voor een goed markebeheer hebben gehad. De jaren 1626 en 1672 schijnen voor deze marke een ware crisis te zijn geweest.

Tot de markegenootschap behoren zij die deelgerechtigd in de betreffende markegronden zijn. Zij bezitten een zogeheten waar of waardeel. Een waar is gebonden aan een in de marke gelegen boerderij of erf, een gewaard erf. De eigenaar van een gewaard erf is een geërfde of erfgenaam, ook wel erfman of goedsheer genoemd.
Er kan onderscheid zijn tussen de eigenaar van een gewaard erf en de pachter van een dergelijk erf, die de boerderij beheert, de boerman. Een eigenaar van een gewaard erf behoeft dus niet in de marke te wonen waar zijn bezittingen liggen. De eigenaars van de gewaarde erven, de goedheren, vormen samen de markevergadering.

In het boek komen in het begin de woorden lyckwaer en loege, resp. ledige waer voor. Een lyckwaer is gebonden aan een gewaard erf. Van ouds zijn alle waardelen gelijk van omvang geweest. Een ‘volle waar’ zou de maat van een grondstuk zijn, waarop eventueel 100 schapen konden weiden. Van een loege of ledige waar zou sprake zijn indien een waar niet (meer) aan een gewaard erf is verbonden.
Het kan zijn dat een erf heeft opgehouden te bestaan, maar dat het waarrecht nog van kracht is gebleven. Een andere mogelijkheid is dat een loege of ledige waar voorheen is toegekend aan een persoon of instelling buiten de marke, bijvoorbeeld vanwege verdiensten voor de marke, zonder dat de betrokkene in het bezit van een erf is geweest. In dit verband komt nog een andere term voor: schaer of schare. Dit woord slaat op een aandeel in de markegrond met het recht er een bepaald aantal stuks vee te laten grazen.

Behalve de Goedheren en de boermannen woonden niet-geërfden in een marke. Tot die groep behoorden onder andere de keuterboeren, ook wel katers geheten. Hun erf is een katerstede. Slechts bij uitzondering kan zo’n katerstede toch gewaard zijn. Een andere groep niet-geërfden waren de brinkzitters. Meestal worden daarmee diegenen aangeduid, die aan de rand van de bewoonde kern woonden: de kleine landarbeiders. Een derde groep niet-geërfden bestond uit de niet-ingezetenen van de marke. Zij woonden wel in de marke, maar hun verblijf werd slechts gedoogd. Zij waren vrijwel rechteloos.

In de meeste marken wordt een holting door slechts één markerichter voorgezeten. In het Lonneker markeboek is steeds sprake van twee markerichters. Dit gegeven hangt samen met de splitsing van het Hof te Lonneker (bestaande uit het erf Hofman en het erf Boerrigter) in 1488. Het markerichterschap is vanouds met deze Hof verbonden geweest. In 1488 koopt de stad Oldenzaal de helft van deze Hof met het halve markerichterschap.
Soms is de holt- of markerichter vergezeld van twee cornooten, gerechtsdienaars als getuigen in het geval er van een rechtszitting sprake is. Tot 1637 wordt bovendien apart een buijrrichter of boerrichter genoemd. Verondersteld wordt dat zijn functie gezien moet worden als bemiddelaar tussen markebestuur en de markebewoners.

In het boek wordt verder gesproken over gecommitteerden en gezworenen. De gecommitteerden zijn te beschouwen als lieden die vanwege het markebestuur met speciale opdrachten zijn belast. Zij worden staande de bijeenkomsten, de holtings, voor die taak benoemd. Een dergelijke opdracht kan zijn het onderzoeken van een binnengekomen klacht, handelingen beoordelen volgens het markerecht, adviseren over ontstane conflicten, voorstellen doen bijvoorbeeld inzake verdeling en toewijzing van markegronden, of het innen van opgelegde belastingen en boetes. De gecommitteerden zijn als het ware de uitvoerders van de beslissingen die in de vergaderingen genomen zijn. Zij brengen verslag uit van hun bevindingen aan de holtrichters.
De gezworenen kunnen onderscheiden worden in twee groepen. De ene groep legt eenmaal een eed af bij intree in het markebestuur. Zij zijn de erf-gezworenen. Daarnaast is er een groep van een viertal personen die telkens jaarlijks bij toerbeurt worden aangewezen en steeds opnieuw voor dat jaar een eed moeten afleggen. Deze tweede groep gezworenen heeft de ondankbare taak gedurende het jaar toe te zien op het naleven van de markebepalingen door hun mede markebewoners. Zij zijn verplicht elke overtreding, door één van hun buren begaan, te melden en waar nodig in te grijpen, bijvoorbeeld door het schutten van vee, dat wederrechtelijk in andermans gebied wordt aangetroffen. Onder schutten wordt verstaan het wegbrengen van de dieren naar een afgesloten ruimte, een stal, waar de eigenaar de dieren kan afhalen tegen betaling van de voorgeschreven boete.

Een aparte functionaris in het markebestuur is de markeschrijver of secretaris. Hij maakt de verslagen van wat op een holting is besproken en besloten. Die verslagen zijn genoteerd in het zogeheten markeboek. De schrijver wordt voor zijn werkzaamheden beloond en krijgt een onkostenvergoeding. Omdat deze functionaris een geletterde moet zijn, wordt voor deze functie ook wel een geestelijke en soms een schoolmeester aangezocht.

De markevergaderingen worden doorgaans éénmaal per jaar gehouden op een vaste dag. In het geval van de Lonneker marke meestal op de avond van Lamberti (St. Lambertus op 17 september volgens de Gregoriaanse of 27 september volgens de Juliaanse kalender), maar soms ook op een ander tijdstip in het jaar. Soms wordt een noodholting gehouden. Opmerkelijk is de beslissing in 1644 om vanwege de kosten voortaan éénmaal in de drie jaar te vergaderen.
De plaats waar de bijeenkomsten van het markebestuur zijn gehouden is aanvankelijk niet duidelijk uit het markeboek op te maken. Vanaf 1717 wordt telkens als plaats van samenkomst de hof Boerrigter genoemd en bij uitzondering een ander gewaard erf.

Het markeboek is weergegeven in drie delen. Deel I beslaat het boek over de periode 1545-1716, deel II het boek over de periode 1717-1752 en deel III bestaat uit een map met losse stukken over de periode 1659-1742.

In het Markeboek Lonneker komt een aantal maal de naam Breteler voor, hetzij als verwijzing naar het erve, hetzij als verwijzing naar personen, en met de volgende spellingvarianten: Breetelaar, Breetler, ’t Breetler, Bretelaer, Bretelar, ter Bretelar, Bretelars, Breteler, op Breteler, ten Breteler, Bretler, het Bretler, Bretteler, Brettelers.

Hieronder, in chronologische volgorde per boek, de vermeldingen.
Deel I.
Bij het overzicht aan het begin: “Ditt sijn die Waaren inde Marcke Lonneker, als daer Aecker is.” Er volgt een lijst, waarop Bretteler onder de ‘Godts Waere’ wordt vermeld met het cijfer 1 (Lyckwaer) en(de) a(nderha)lve Loege Waer.Anno 1614 am Avent Lamberti. HoltRichteren: Hermen Cock, van wegen d’Stadt Oldensael, loco Loelvinck; Geert Schulten. Joan ten Have, Buyrrichter. Gesworenen dese jaers, soo op dach van huyden haeren behoorlijcken Eddt gedaen, syn naerbes(creven): Gerben en(de) Roelvinck; die Wigger en(de) Breteler.
Ahm 26 Septemb(ris) 1626, op avont Lamberti, holtinck geholden. Holtrichteren: Hermen Kock, wegen der Stadt Oldenzael; Gerhardt Voet. Hindrick ten Haeve, buyrrichter. Tijdens deze holtink wordt het volgende over de erven Breteler vermeld: De gemeene buyren hebben geproponeert, woe dat Juncker Loen syne erven Bretler ende Pierick tom deele stuckse wijse aen uthheijmschen is verpachtende, ende tom deele de graenen met de stroe vant land is vercopende, ende het stroe der wegen uth der marcke (sunder eenige messinge weder int landt te brengen) sinnen uthvoerende, tenderende solcx alles tot naedeel der marcke Lonnicker, dese voors(eide) propositie wordt uthgestelt tot eerste bykumpste om alsdan daerop te resolveren wes sich werdt behoren.
Op avont Lamberti 1631 eenen gemeenen Holtinck gehouden. Holtrichteren: Peter Janssen, wegen de stadt Oldenzel; Gerhardt Voet. Hindrick ten Haeve, buyrrichter. Hier een algemene opmerking: Alsoo in allen Marcken gebruyckelyck is, dat uthheymschen, soo in ander mercken erven syn bouwende, het stroe uth die marcke nyet moegen uthvoeren, ten sy dat sy genoechsaem doen blycken, dat sy daer voor soo voele stalmesse int voors(eide) landt inbrengen, ende alsoo verscheyden persoonen soo binnen Enschede als inde Esch marcke van het Bretler en Pierick verscheydene landeryen sint bouwende het stroe wech voerende ende de messinge[1] daer van kommende nyet wederom int landt brengen, als willen holtrichteren ende ingeseten der Marcke Lonnicker eenen iederen, soo vande voors(eide) erven eenige landeryen buyten de voors(eide) marcke syn gebruyckende, verboden hebben geene plaggen tot de voors(eide) landeryen toe meyen, ten sy dat sy eersten aende voors(eide) ingeseten borge te stellen de voors(eide) messinge inde voors(eide) landeryen te willen inbrengen, by faute van dyen sollen deselve de plaggensichte[2] affgenomen worden als ongewaerde persoonen.
Am 16 Septemb(er) 1634, synde avont Lamberti, gemenen holtinck geholden. Holtrichteren: Pieter Jansen, wegen de stadt Oldenzel; Gerhardt Voet.
De geswaeren deses jaers baven de erffgeswaeren binnen als volgen: Jorrien Helmichs continueert alsnoch by synen eedt in plaetse syns schoon soons; Gerrit Meyer dit loepende jaer; waer neffens tot nye geswaeren sint gestelt als volgen: Jan ten Perrevoert; Berent ten Vaencker; Hindrick Wigger; Hindrick ten Damme wegen ’t Breetler, dewyle opt Breetler anders nyemandt bequaem daer toe is.
Anno 1644, den 16 Septemb(er), op avont Lamberti eenen gemeenen holtinck gehouden. Holtrichtern: Borg(er)m(eeste)r Bern. Ketwich, wegen der Stadt Oldenzel; Jo(nke)r Gerrit Voet.
Die geswaeren dese jaers 1644 syn als volght: Sander Verger; Gerbert, van wegen Avermaet; Perick, van weegen Breetler; Wyger.
Anno 1657, den 14 Sept(ember). MarchenRichters: Kettwich, wegen d’Stadt Oldensael; J(onke)r Wolter Voet.

Nye Gesworen: Geert Wigger; Willem Breetler; Jan Olde Voirtman; Gerlich Spelminck; die hun eedt behoorlyck gepresteert.

Anno 1677, den 16. May. Marcken Richters: Pott, wegen de stadt Old(nsael); J(onke)r Wolter Voot. Een toeslach by Vaentkes Snyders huys ad 3 mud(den) binnens wals met die gerechtcheyt van vrye messingh uyt de marcke; item den geheelen gaerden tegenwoordigh voor een gedeelte, als die Goedtheeren bekent ad vitam in ’t gebruyk by voorn(oemde) Snyder, sullende die rest by den aencooper nae dat hett Huys daer aff getrocken, moegen aenveerden; by aldien Cooper niet willende affwachten den doodt van den besitter Snyder, sal aldaer naest aen den gaerden een huys moegen setten en oock aldaer maer een huys als dan verblyven. Hier van d’hoochste insaet gehadt: jonker Gerh. Adolph Voot ad – 586 –. Dito — 586 — . idem Coper uyt naemen Geerdt Assink en Roloff ter Bretelar. Borgen: Demmer; Bretelars Roloff.

1685, den 9 juny. De respectieve Holtrichteren en praesente GoedtHeeren, onder anderen gevisiteert en naegesien de betalinge van die op den 16. may 1677 vercoffte uytdrifften[7] ad vier int getal. De eerste vercofft aen Hermen Nyhuys ad 485 g(u)l(den), bevonden betaelt te syn. 2de by Cuiper eene ad 585 (gulden), ook bevonden betaelt te weesen. 3de by Bretelars Roloff ad 586 (gulden), ook bevonden betaelt. 4de by B(urgemeeste)r Sloot off Assink ad 450 (gulden), blyfft by restant schuldich 200 g(u)l(den).

Lonneker, den 14 october 1686. Conditiën en voorwaarden, waer op de Heeren Holtrichteren en Committeerde GoedtHeeren tot dempinge van marken schulden openbaerlyk aen de meest biedende willen vercoopen eenige toeslaegen met de uytdrifften en messine uyt de marke, soa daer toe aengeweesen sullen worden, als mede eenige oude voor desen vergunde wooninge, soo voor deesen in oogenschyn van de Gecommitteerden genoemen. (Volgt een opsomming van 6 punten over de hoogte van de kooppenningen en regels voor de kopers). Dan de kopen zelf. 1. Berent ten Vaerd(s) plaets vercofft voer 100 g(u)l(den), soe en als tegensweerdig opgegraven, dico 100; Jan ten Vaerde coper en betaelt. Borgen: Amelinck; Avermaete; Bretelars Lucas. En onder nummer 11: Achter de Lonneker bergh aen 20 buyrmannen een toslach voer 350 g(u)l(den), waer voer Meckelholt; Lucas Bretelar; Avermate; Cleene Jan ten Vergert; Roelvink; Wyffink; Rooker; Buyrrichter Hoffman; Demmer, dese alle coopers en borgen principael, dico 350. Demmer cooper en betaelt, soe en als tegenwoerdich opgegraven. En een stukje verder: Negen scheepel landts sonder uytdrifft aen de Lindersyde gecofft op het wacht voer 15 g(u)l(den) ’t schepel[8] gesay, facit 135. Gecofft by Polman, Fyker, Wallenbecke, Perick, Bretelar, Claes Cotte, Vaertman en Amelink; eene voer alle daer voor te moegen aenspreeken.

Deel II.

Getaxeerde 3de woninge in de Linder zijde, Jan Gesick op het Breetelaar, 2-0-0- jaarlix. Wil(le)m Welman op ’t Breteler 2-0-0- jaarlix. Aldus uijt last van de Gecommitterde GoedHeeren opgemaaket binnen Endschede den 13. jan(uarij) 1738.

D(en) 12. november 1737. Willem Breetelaar heeft aangegraven ongeveer 1 spindel[9] land. G(u)l(den) 3-15-0. Welmer Bretelaar het nieuwe aangegravene aan den gaarden dri vierden deel spind. G(u)l(den) 5-0-0.

1673 den 19 april: angemaeckte toeslaegen en tuinrichtinge[10], Tot behooff van d’crijgslasten, tot proufuijt van der marke Lonneker vercoft: (nummer 4: een hoockjen groolants[11] op d’Walbecke achter d’Snijders gaerden an Roloff Bretelar.

Deel III

Register der Crediteuren en schulden soe sich op den 5 april 1674 en op den 18 des selffdes maents hebben op den Holtink angegeven. Lucas ten Breteler inter(est) 50 – – .

Ontf(an)ghen uiet laest (holt?) Richters en Coemitterde der Maerck Lonneker. In Meij 1677. den Boerrichter mij gebracht 29-6-7 voer Brettelers Roellef waer mede die op stueffers van den gekoeften groendt bij Faennekers Snieders Hues is bet(aelt). En iets verder: den 15 Merte 1678 ontf(an)ghen van Brettelers Roellef 50 duck(etoens)[12], is op den groendt bij Faennekers Snieders Hues 157- – .

Mij koemt van die Loenneker maerck, voelghens Aefrecke(nin)gh met den boerrichter, Ammel(inck), Demmer, Albert ter Ferg(her), Avermaette, Brettelers Roellef, in praesentie van Mons(ieu)r Gerverdinck 41-5 st(uijver).

Roloff Bretelar, nae vertooni(n)ge van diverse quitantien, rest hem te betalen 12-2.

Anno 1689 ontfangen Van Breteler 15 g(u)l(den).

Den 29 decembris 1689. Item tot betalinckge van Lucas Verwoldes lateste termin Lucas Breteler neffens eenige andere Buermannen negotiert 100 gulden segge f 100-0-0

1738 Den 15 Jan(ua)r(y). Getaxeerde 3de woninge in de Linder zijd. Jan Geesink op Breteler jaarlix f 2 – -. Willem en Welmer op Breteler jaarlix f 2 – -.

 

 

Bijlage 2.  Het Schattingsregister van Twente van 1475

Uit de Middeleeuwen zijn drie schattingsregisters van Twente bewaard gebleven: uit 1475, 1495 en 1499 (in dit jaar werden twee schattingen geheven). Een schatting was een buitengewone belasting die door de landsheer, na inwilliging door ridderschap en steden, werd geheven wanneer hij door bijzondere omstandigheden extra geld nodig had. De reden van de schatting van 1475 was vermoedelijk dat hij (bisschop David van Bourgondië) geld had opgenomen van de drie steden Deventer, Kampen en Zwolle met de belofte deze bedragen terug te geven bij de eerste bede of schatting die in het land van Overijssel zou worden uitgezet.
Het schattingsregister van 1475 is het meest volledige middeleeuwse document over de Twentse boerenerven. Het register is ingedeeld naar kerspelen. In ieder kerspel worden de aangeslagen erven en katen[13] buurschapsgewijze opgesomd, respectievelijk Ootmarsum, Oldenzaal, Delden, Kedingen, Enschede, Borne, Losser en Haaksbergen. De heerlijkheid Almelo en de voormalige heerlijkheid Diepenheim komen niet in het register voor.
De rentmeester inde de schatting met de hulp van richters en droeg hun op om in de kerk in hun ambtsgebied te laten afkondigen dat hij voornemens was begin januari zitting te houden teneinde de verschuldigde belastingpenningen in ontvangst te nemen: twee schild (muntstuk ter waarde van 60 groot of 30 stuiver) voor een gewaard erve, één schild voor een gewaarde kate. De meeste boeren betaalden op tijd. Als een van hen daartoe niet in staat was om geldige reden, werd hem uitstel verleend, meestal tot mei of september. In het voorjaar werd immers het jonge vee geboren en in het najaar was de oogst binnen zodat de boeren dan over betalingsmiddelen beschikten.
De betalingsplicht rustte op het goed, maar de betaling geschiedde door de gebruikers van het goed. In het register staat hier en daar bij het erve de naam van een borg vermeld. Waarschijnlijk waren dit de namen van de grondheren (eigenaren) die zich borg stelden voor de betaling. Tot wiens last het betaalde bedrag uiteindelijk kwam is niet duidelijk. Wellicht kon de gebruiker het gehele bedrag achteraf op zijn grondheer verhalen, wellicht ook droegen gebruiker en grondheer samen het geheven bedrag of kwam het geheel ten laste van de gebruiker.
Op grond van de inlichtingen die de richters verstrekten werd de aanslag door de rentmeester vastgesteld. Tegen de aanslag werden soms bezwaren ingebracht. Deze werden onderzocht. Bleek bijvoorbeeld de gebruiker van het goed te wonen in een lijftochthuis dan werd hij in de regel van schatting vrijgesteld omdat hij slechts het negende deel ontving van de opbrengsten van het erve, dat door zijn opvolger was overgenomen.
Wie de betalingstermijn zonder betaling liet voorbijgaan, werd onherroepelijk gepand. Gewoonlijk werd een stuk huisraad in beslag genomen, bijvoorbeeld een ketel of een schaal.
Aan het slot van het register wordt de schatting verantwoord van de erven en katersteden behorende onder het Huis Lage, dat in 1346 door de bisschop van Utrecht was verworven. Van deze goederen lagen de meeste in het Nedergraafschap Bentheim.
Bij de afrekening van de ingekomen bedragen legde de rentmeester (in dit geval Roelof van Bevervoorde) overlegde een net exemplaar (zonder aantekeningen in de marge) aan de bisschoppelijke rekenkamer. Het bewaarde register uit 1475 bevat wel veel aantekeningen en zal daarom uitsluitend voor intern gebruik bedoeld zijn geweest.

Zowel het erve Breteler bij Lonneker (kerspel Enschede) als bij Boekelo (kerspel Haaksbergen) komen in het register voor. Het erve bij Lonneker komt voor onder de naam Bretlar en werd aangeslagen voor 2 schild. Bij de betaling staat de vermelding: bet. 3 golden r.g. In het register van 1499 staat, voor de beide schattingen, achtereenvolgens voor dit erve (in 1499 geschreven als Breteller) 2 s. pauper (arm), en 1 s. pauper. Deze laatste aantekening, pauper, suggereert dat het erve geen voorspoedige tijd doormaakte.
Bij het erve in Boekelo staat de aantekening ‘is gewart erve’. De aanslag betreft ook hier 2 schild, maar er werd 3 golden r.g. (aan)betaald. In het register van 1475 is de naam van het erve niet ingevuld; er staat slechts Dat. In 1495 staat het erve wel met de volle naam vermeld, Dat Breteler, 2 s.

 

 

Bijlage 3. Ten Hobbenschot
I.1        Henricus ten Hobbenschot, landbouwer, gedoopt ca. 1475 te Haaksbergen.
Gehuwd voor de kerk ca. 1500 te Haaksbergen met NN NN, gedoopt ca. 1475 te Haaksbergen.
Uit dit huwelijk:

  1. Johan ten Hobbenschot

II.1       Johan ten Hobbenschot, gedoopt ca. 1510 te Haaksbergen.

Gehuwd voor de kerk ca. 1540 te Haaksbergen met NN NN, gedoopt ca. 1510 te Haaksbergen.
Uit dit huwelijk:

  1. Hendrik ten Hobbenschot

III.1     Hendrik ten Hobbenschot, gedoopt ca. 1550 te Haaksbergen.
Gehuwd voor de kerk ca. 1570 te Haaksbergen met NN NN, gedoopt ca. 1550 te Haaksbergen.
Uit dit huwelijk:

  1. Johan ten Hobbenschot
  2. Willem ten Hobbenschot, gedoopt ca. 1575 te Haaksbergen.

IV.1     Johan ten Hobbenschot, gedoopt ca. 1575 te Haaksbergen.
Gehuwd voor de kerk ca. 1600 te Haaksbergen met Hille Ellenveld, gedoopt ca. 1575 te Haaksbergen.
Uit dit huwelijk:

  1. Geertien Jans ten Hobbenschot

V.2      Geertien Jans ten Hobbenschot, gedoopt ca. 1605 te Haaksbergen? Overleden ca. 1673. In het Gerichtsportocol Haaksbergen, Volontaire en Contentieuze Zaken, wordt op 21‑06‑1647 melding gemaakt van Hille en Gertken ten Hobbenschot, moeder en dochter.
Gehuwd voor de kerk ca. 1625 met Hendrik ten Hobbenschot, gedoopt ca. 1600 te Haaksbergen? Overleden na 1666 te Haaksbergen? Hij wordt op 9 juni 1634 genoemd in de Volontaire en Contentieuze Zaken van het Gericht Haaksbergen, 1628‑1636.
Uit dit huwelijk:

  1. Johan (Jan) ten Hobbenschot
  2. Gerrit ten Hobbenschot (Wissink)
  3. Berendt ten Hobbenschot

VI.1     Johan (Jan) ten Hobbenschot, geboren te Eppenzolder, gedoopt ca. 1630 te Eppenzolder? Overleden na 1646 te Gericht Haaksbergen.
Gehuwd ca. 1650 met Hendrikje Weeink, gedoopt ca. 1620 te Boekelo (Haaksbergen)?
Uit dit huwelijk:

  1. Mette ten Hobbenschot (Hobbenschotten)
  2. Jenneke Jansd. ten Hobbenschot

VII.2    Mette ten Hobbenschot (Hobbenschotten), gedoopt ca. 1650 te Boekelo (Haaksbergen)? Hobbenschot was een gewaard erve van Eppenzolder‑Stepelo. Het was een Ahaus‑goed.
Ondertrouwd op 16‑05‑1676 te Haaksbergen, gehuwd voor de kerk op 16‑05‑1676 te Haaksbergen (R.K.) met Dries ten Breteler, gedoopt ca. 1645 te Boekelo (Haaksbergen)? Overleden na 1715 te Hengevelde.

 

 

Bijlage 4. Parenteel van Johan ten Thije

I.1        Ridder Johan ten Thije, geboren circa 1180. Geslachten van Thije en van Thije Hannes.

Medegedeeld door Mr. P.C. Bloys van Treslong Prins.

Het aloude adellijke geslacht dat van Thije’s is uit Twente afkomstig en was vroegere tijden herwaarts in de ridderschap van Overijssel beschreven. Het voerde tot wapen een rooden vos op een goudenveld. Toen hetzelve later aan het geslacht  van Egmond groote diensten had bewezen en zich daarmee door aanhuwelijking vermaagschapte, werd dit wapen met van Egmond geëcarteleerd. Na de vereeniging echter mert de oude Wezelsche regeringsfamilie van Hannes werd het wapen van dit geslacht, bestaande uit drie gouden sterren op een veld van azuur, aan de kwartieren van Egmond gesubstitueerd Gehuwd ca. 1200 met Geertruid van Almelo, geboren ca. 1180. Johan ten Thije, ridder, leefde omstreeks het jaar 1200 en schijnt gehuwd geweest te zijn met Geertruid van Almelo, bij wie hij heeft verwekt twee zonen

Uit dit huwelijk:

  1. Ridder Nicolaas van Thije

II.1       Ridder Nicolaas van Thije. Nicolaas van Thije, getuigt in eenen brief van Bisschop Hendrik van Utrecht in ’t jaar 1252, te vinden bij Lindeboom, Hist.Episc.Daventr., p.444, en komt eveneens voor in den stichtbrief van de Stad Goor, berustende in het Archief van Utrecht.  Gehuwd met N.n. N.n. Met wie Nicolaas van Thije is niet bekend, maar liet na vier kinderen.

Uit dit huwelijk:

  1. Johan van Thije, deken van Oldenzaal in 1338, geboren voor 1338.
  2. Jacob van Thij
  3. Arnold ten Thije, komt in den zoo aanstonds te noemen koopbrief voor.
  4. Ridder Mattheus ten Thije. Heeft mede over dien verkoop gestaan (zie Arnold).

III.2     Jacob van Thije. Jacob ten Thije heeft anno 1324, met zijn dochter Margaretha en zijne broeders Arnold en Mattheus, aan Johan van Okkenbroek verkocht Bbirlovink in Wederen voor 34 mark Brabantsche deniers, behoudens de rente van 5 schellingen Munsterchr deniers jaarlijks te geven aan den proost van St. Maurits te Munster, van wien de beleening pleegt ontfangen te worden. Zo ook heeft Johan ten Thije, in tegenwoordigheid van Bernard van Gebelingen, ridder, den Oosterhof te Rijssen verkocht, die een gerecht en goed genoemd wordt, vgl. Renteboek van ’t Klooster van Albergen. Gehuwd met N.n. N.n. Jacob ten Thije trouw een onbekende vrouw.

Uit dit huwelijk:

  1. Joan van Thije
  2. Margaretha van Thije. Margaretha ten ten Thije, met haren vader en hare ooms Arnold en Metteus, medeeigaressevan Ghirlovink, verkoopt hetzelfde no 1324 aan Johan van Okkenbroek.

IV.1     Joan van Thije, geboren voor 1338. Schildknaap, zegelde in 1338 den pandbrief waarbij Salland en Twente door Johan van Diest, bisschop van Utrecht, aan Reynold van Nassau, eerste hertog van Gelre wordt verpand, hij huwde een dochter van Beuervoorde en verwekte dezelfde eenen zoon Goert  Gehuwd met N.n. van Bevervoorde.

Uit dit huwelijk:

  1. Ridder Coerd,Coenraeth van Thije

V.1      Ridder Coerd,Coenraeth van Thije, geboren voor 1353, overleden voor 1402. Leenman van,”Dat goet ten Tije,gelegen in de kerspel van Aldenzael”.

Gehuwd voor 1353. Vermeld anno 1353 als gehuwd met N.n. N.n.

Uit dit huwelijk:

  1. Ridder Gerrit,Gert,Gerrijt, Geert, Gerhard van Th
  2. Johan van Thije, geboren Voor 1400. Neemt op 7 Nov.1401 het leen “ten Tije” over van zijn vader.
  3. Catharina van Thije.

Gehuwd met Heer van Saasfeld Hendrik van Reede. Hij leefde nog in 1460 en was lid der ridderschap van Overijssel. Hij kocht het huis te Brandlicht in het Sticht van Munster en van hen stammen af de Reede’s graven van Athlone. die van Renswoude, van Amerongen , enz. Zoon van Bernd van Reede en Adelheijt(Soldelina) van Saesfeld.

VI.1     Ridder Gerrit,Gert,Gerrijt, Geert, Gerhard van Thije, geboren voor 1400. Gerrit van Thije, ridder komt voor als zegelaar van het verbond met die van Drenthe, gemaakt nadat bisschop Sweer van cuylemborg hadden verbonden en zich voor den verloren bisschop Rudolph van Diepholt hadden verklaard. Ook had er 10 mei 1443 een magescheid plaats tussen Gerrit van den Thije en Johan van Grimberge. De dingslieden van Gerrit van den Thije waren Henrick van Reede en Herman Hulscher, die van Jophan van Grimbergen waren Berend van Bevervoorde en Johan de Rode Berendszoon van Hekeren. Cannonicus Gherit de Thije verkoopt 21 februari 1458 eene visserij, getuige Johan de Rode van Heeckeren (archief van Almelo).

Gehuwd voor 1400 met Engelberta (Egbertje) van de Grimberg (van Almelo), geboren voor 1400, dochter van Egbert van de Grimberg (van Almelo).

Uit dit huwelijk:

  1. Derk van Thije, geboren voor 1475. Neemt op 20 Okt 1457 het leen ten Tije over van zijn vader.
  2. Simon\Seino van Thije, geboren voor 1475. Verkocht,samen met zijn broer Derk “dat hues to Grimberghe mit den veer ende mit den vrede…enz.

Zij waren door vererving van moederszijde eigenaar van het huis Grimberg geworden.Zij verkochten het bezit in 1475 aan Otto van den Rutenberg en zijn vrouw.

Neemt op 19 Juli 1497 het leen ten Tije over na de dood van zijn broer Derick.

  1. Jacob van Thij
  2. Elisabeth van Thije, priores van het reguliers kanunnikersen Klooster der H. Maagd en St.Agnes te Windesheim, welke nonnen in de wandeling de Gerardijnzusters hebben geheeten, overleden in 1452. Elisabeth van Thije eene dochter van de befaamden ridder Gerrit van Thije.

VII.3    Jacob van Thije. Is anno 1458 richter te Rijpen (Zie het Renteboek der kloosters te Zikkelo. Pag. 16).

Gehuwd met N.n. N.n.

Uit dit huwelijk:

  1. Johan van Thije

VIII.1   Johan van Thije, Ridder, geboren voor 1476. Geeft anno 1476 de tiende over Grotenhuis en Lnttekenhuis in Haerlo ann het stift Weerselo.

Gehuwd met N.n N.n.

Uit dit huwelijk:

  1. Simon van Thije

IX.1     Simon van Thije. Heeft anno 1495 de vikarije van st. Anna, Agnes Dorothea et Apollonia te Oldenzaal gesticht. In het renteboek van Zikkelo, p. 161, komt hij voor als keurnoot des rechters van Oostmarsum  Gehuwd met N.n. N.n.

Uit dit huwelijk:

  1. Jacob van Thije

X.1      Jacob van Thije, Ridder. Trok met de Gelelerschen en Friezen naar Noord‑Holland waar zij vele verwoestingen verrichtten, bij welke gelegenheid hij de Egmonden grote diensten heeft bewezen, zodat hij daar gebleven is en eenigen tijd later huwde met de dochter uit dat geslacht.

Gehuwd met Judith van Egmondt.

Uit dit huwelijk:

  1. Pelgrom van Thije

XI.1     Pelgrom van Thije, geboren op 17‑09‑1534, overleden op 12‑12‑1573 te Haarlem op 39‑jarige leeftijd. Equipeerde 25 man ruiterij om tegen de Spanjaarden te gebruiken, met dewelke hij anno 1569 als kapitein luitenant van eene compagnie paarden onder overste Viederik grave van Sony, gouveneur van Noord‑Holland diende. Hij werd 12 december 1573 in het beleg van Haarlem door de Spanjaarden dood geschoten  Gehuwd met Elisabeth van Velsen, geboren op 01‑05‑1532. Eene cousine germaine van de bekende Gerard van Velsen, dochter van Willem van Velsen en Geertruida Hendriks.

Uit dit huwelijk:

  1. Mattheus van Thije
  2. Daniël van Thije

XII.1    Mattheus van Thije, geboren circa 1576, overleden op 10‑10‑1625 te ‘s‑Gravenhage. Was de partij van Prins Maurits toegedaan zoodat hij, toen in 1618 in de steden de regeering werd gezuiverd van de kwalijk geëntentionleerden, te ‘s‑Gravenhage in de regeering bleef, tot hij den 10 oktober 1625 overleed Gehuwd met Machteld Boogaert, geboren circa 1582 te Gouda of Delft, overleden op 27‑08‑1638 te ‘s‑Gravenhage. Van dezelfde Boogaerts als de Heer van Beloys te Delft.

Uit dit huwelijk:

  1. Ing. Abraham van Thije
  2. Elisabeth van Thije
  3. Isaac van Thije, schepen van ‘s‑Gravenhage, obiit coelebs, geboren op 28‑11‑1609 te ’s Gravenhage? n. 28 november 1609.
  4. Pelgrom van Thije, J.U.D. advocaat voor den Hove van Holland,, obiit coeleps 15 januari 1638.
  5. Geertruid van Thije.

Gehuwd op 15‑08‑1600 met Mattheus van der Lingen, burgemeester van her Vrije en ontvanger van Sluis in Vlaanderen. Had 1 zoon.

  1. Sara van Thije
  2. Geertruida van Thije. Jong gestorven, n.1 maart 1607 jong gestorven.
  3. Maria van Thije, n. 22 februari 1614, obiit 7 maart 1614

XIII.1   Ing. Abraham van Thije, lt.col, quartiermeester‑generaal en commandant der artillerie, geboren circa 1603, overleden op 07‑12‑1645 te ‘s‑Gravenhage, begraven te ‘s‑Gravenhage. Begraven in de Grote kerk.

Hij was in groot aanzien bij Prins Frederik Hendrik van Oranje en Nassau, die hem eigenhandige aanbevelingsbrieven medegaf aan de Landgraaf van Hessen, waar hij zijne diensten als ingenieur ging aanbieden en bij wien hij zich verdienstelijk maakte, zooals uit onderscheidene brieven van de Landgraaf, die onder de familiepapieren berusten, blijk.

Na de dood van Landgraaf Wilhelm, diende hij de Landgravin Amelia Elisabeth in de oorlog, en bekwam van haar ook onderscheidene flatteuse brieven. Bij zijn afscheid werd hij met een gouden medaille aan een gouden ketting vereerd en kwam deze landen weder dienen, tot 7 december 1645, wanneer hij, op jacht zijnde, het ongeluk had zich met het laden van een geweer door het hoof te schieten. Hij is te ‘s. Hage in de Groote kerk begraven in het familiegraf op het koor vlak over de consistoriekamer, waar zijn wapens opgehangen werden.       

02‑september 1639 Alkmaar. Opmeting van de stadsgrachten door Abraham van Thije en Antonius Metius.

Gehuwd op 12‑04‑1639 te ‘s‑Gravenhage met Anna de Schilder, n. 1610, ob 1676, dochter van Pieter de Schilder, Mr., en Elisabeth Cobbault.

Uit dit huwelijk:

  1. Isaac van Thije
  2. Machteld van Thije
  3. Elisabeth van Thije. Ongehuwd overleden, ongehuwd.

XIV.1  Isaac van Thije, geboren in 1639, overleden op 20‑06‑1695 te Amsterdam. Heer van Opmeer, beleend met die heerlijkheid door staten van Holland en Westvriesland, promoveerde 21 april 1665 te Pisa in Italiën in de rechten, op welke diploma bij naderhand zijn eed als advocaat voor den hove van Holland heeft afgelegd. Hij was zeer geacht bij Koning Willem 111 van Oranje, aan wien hij bij missivi zijne twee zonen Abraham en Isaac opdroeg, nadat deze gestudeerd te Leyden waren gepromoveerd en bijna geheel Europa doorgereisd hadden. Gehuwd op 17‑02‑1666 te Amsterdam. Was gehuwd met zijn volle nicht voernoemd, quac obiit juli 1710  Echtgenote is Elisabeth Lestevenon. Elisabet was een volle neef van Isaac haar man, voornoemd, quae obiit juli 1710

Uit dit huwelijk:

  1. Abraham van Thije
  2. Jacob Mattheus van Thije, geboren op 09‑08‑1669 te ’s Gravenhage, overleden op 12‑06‑1671 te ‘s‑Gravenhage op 1‑jarige leeftijd, n. 9 augustus 1669 te ‘s‑Gravenhage.
  3. Elisabeth van Thije
  4. Mattheus van Thije, geboren 00‑00‑1674, overleden 00‑00‑1674, 3 maanden oud, n. 1674, is gestorven drie maanden oud zijnde.
  5. Anna Catharina van Thije, geboren op 27‑12‑1676, overleden op 20‑07‑1751 te Amsterdam op 74‑jarige leeftijd, begraven 00‑00‑1751 te ‘s‑Gravenhage, n. 27 december 1676, obiit te Amsterdam 20 juli 1751
  6. Pelgrom Mattheus van Thije, geboren op 07‑09‑1677 te Amsterdam, n. 7 september 1677 en reeds vroeg overleden.
  7. Mattheus Pelgrom van Thije, geboren op 30‑06‑1679 te Amsterdam, gedoopt (Herv.) op 02‑07‑1679 te Amsterdam, jong overleden.
  8. Magdalena Gerardina Johanna van Thije, geboren op 06‑09‑1681 te Amsterdam, gedoopt (Herv.) op 07‑09‑1681 te Amsterdam, overleden op 29‑08‑1758 te ’s Gravenhage op 76‑jarige leeftijd. In de grote kerk begraven, n. 6 september 1681 of 5 november 1682, te Amsterdam
  9. Isaac van Thije, J.U.D. advocaat te Amsterdam, ob. coelebs 9 juli 1725, overleden op 09‑07‑1725

XV.1    Abraham van Thije, geboren op 06‑11‑1666 te Amsterdam, gedoopt (Herv.) op 09‑11‑1666 te Amsterdam, overleden op 16‑11‑1724 te Rees op 58‑jarige leeftijd, 6 November 1666 te Amsterdam, J.U.D. heer van Opmeer, ob te Rees. 16 november 1724.

Gehuwd op 58‑jarige leeftijd op 16‑11‑1724 te Rees met Cornelia Croone, n. 1678, ob te Wezel 8 september of 10 oktober 1746.

Uit dit huwelijk:

  1. Elisabeth van Thije, geboren op 28‑11‑1702, overleden op 22‑07‑1756 te Amsterdam op 53‑jarige leeftijd, begraven te Leiden (ZH), n. 28 november 1702, obiit coelebs 22 juli 1756 te Amsterdam
  2. Johanna Benjamina van Thije
  3. Heer van Opmeer Isaac van Thije, overleden op 22‑05‑1762 te Amsterdam. De heerlijkheid van Opmeer kwam aan de familie van der Mieden, zijnde Aris van der Mieden, J.U.D., Burgemeester en raad tot Alkmaar, getrouwd met

Anna Coren, de dochter van Mr. Jacob Coren en Machtild van Thije voornoemd.  Hij was het laatste mannelijk oir van zijn geslacht en overleed ongehuwd te Amsterdam

  1. Jacob van Thije, n. 14 maart 1706, obiit 16 november 1724
  2. Mattheus van Thije, overleden op 03‑06‑1726 te Batavia, zonder getrouwd te zijn geweest, n. 19 juni 1707.
  3. Maria Catharina van Thije, n. 7n april 1710, ob 2 juni 1725.
  4. Anna Magdalena van Thije, overleden op 01‑10‑1738, ongetrouwd overleden, n 14 augustus 1712.
  5. Daniel Pelgrom van Thij

XVI.3  Johanna Benjamina van Thije, geboren op 16‑06‑1714, overleden op 03‑11‑1797 op 83‑jarige leeftijd, n 16 juni 1914 ob 3 november 1797.

Gehuwd (1) voor 1736 met N.n. Bressers, huwde eerst den krijgsraad.

Gehuwd (2) op 23‑jarige leeftijd op 03‑11‑1737 met Johan Willem Hannes, 23 jaar oud, heer van Empel en Meerwijk, geboren op 17‑04‑1714, overleden op 17‑01‑1800 te ‘s‑Bosch op 85‑jarige leeftijd. Zijn afstammelingen heten van Thije Hannes en volgen later. Krijgsraad en domeinraad van Z.M. den Koning van Pruissen, geboren uit een oude regeeringsfamilie van Wezel, waarvan er in den adelstand zijn verheven geweest.

Uit het tweede huwelijk:

  1. Johan Abraham van Thije Hannes
  2. Elisabeth Maria van Thije Hannes, geboren op 04‑09‑1764, overleden 00‑09‑1770, n. 4 september 1764 ob in september 1770.
  3. N.n. van Thije Hannes, jong gestorven.
  4. N.n. van Thije Hannes, jong gestorven.
  5. N.n. van Thije Hannes, jong gestorven.
  6. N.n. van Thije Hannes, jong gestorven.
  7. Magtelina Wilhelmina Benjamina Cornelia van Thije Hannes, n. 22 april 1757. obiit 4 november 1887.

Gehuwd met Elias Craeyvanger, bewindhebber der O.I. compagnie te Amsterdam, zoon van Gijsbert Craeyvanger en Geertruyda Margaretha Bongart

XVII.1 Johan Abraham van Thije Hannes, drossaard en dijkgraaf der hooge en vrije heerlijkheid Empel en Meerwijk, advokaat voor de Hoven van Holland en Brabant, schepen en raad der stad Gorichem, geboren op 16‑08‑1743 te Gorinchem, overleden op 16‑06‑1820 te ’s Hertogenbosch op 76‑jarige leeftijd

  1. 16 augustus 1743. ob 16 juni 1829. Lid van gecommitteerde raden der provincie Holland en van verscheiden geleerde genootschappen, schrijver van een zeer geprezen werk, ” de Inauguratione Principum Belgicorum”, aan Willem V Prins van Oranje, Erfstadhouder dezer landen, opgedragen.

Wordt ‑aangezien het geslacht der van Thije’s anders zoude uitsterven, in hetzelve als stamhouder opgenomen en zijn hem dus bij familieverdrag naam en wapen en alle privelegiën en rechten der van Thije’s opgedragen, evenals of hij uit het mannelijke oir van dezelve rechtstreeks was gesproten    

In een charter uit 1311 wordt ene Johannes van Meerwijk genoemd die het kasteel te Meerwijk bezit, en heeft het waarschijnlijk ook verbouwd en uitgebreid. Hij zou het kasteel tot 1342 bewonen. Daarna gaat het over in handen van het geslacht Van Herlaer. Vanaf 1415 bewonen twee generaties Van Gent uit kasteel tot 1433. Via jonker Jan van Wesemael en Daniel van Bouchout komt het huis in 1471 aan het geslacht Van Aremberg, die het tot 1566 in bezit houden. Vervolgens komt het geslacht Van Harff die tot 1599 het huis bewonen. In 1645 volgt Johan Diderik van Staelberg, heer van Esseren, Johan Hendrik van Esseren op; en tussen 1670 en 1766 voert de familie Von Frenz het vaandel. Tot slot komt het in handen van de familie Van Thije Hannes, waarvan de laatste, Jan Frederik, het nieuwe huis laat bouwen. 

Levensbericht van Johan Abraham van Thije Hannes:

Onder de vroegste en nog onlangs levende Leden onzer Maatschappije is geweest de Heer Mr. Johan Abraham van Thije Hannes , verkozen in hooimaand 1768, op welken tijd hij Drost en Dijkgraaf van Empel en Meerwijk, Raad en Schepen der Stad Gorinchem was. Niet voor eergisteren met volkomene zekerheid berigt van zijn overlijden ontvangen hebbende, kan ik heden niet anders van hem melden, dan dat hij, in zijnen besten leeftijd, een werkzaam en nuttig Lid voor dit Genootschap was, gelijk uit de Handelingen der Maatschappije en van elders genoegzaam blijkt, en aan onze oudste Medeleden niet onbekend is.

Gehuwd met Anna Christina van Barnevelt, n. 22 november 1746 ob 14 september 1806, dochter van Mr. Willem Hendrik van Barnevelt, burgemeester en raad van Gorichem, en Angela Petronella van Hurck.

Uit dit huwelijk:

  1. Johanna Benjamina(Bernardina) van Thije Hannes
  2. Willem Hendrik van Thije Hannes

XVIII.2           Johanna Benjamina(Bernardina) van Thije Hannes, geboren op 02‑10‑1771 te Gorinchem, overleden op 26‑03‑1856 te Arnhem op 84‑jarige leeftijd, n. Gorichem 2 oktober 1771, ob Arnhem 26 maart 1856  Gehuwd op 1‑jarige leeftijd op 25‑06‑1773 te Velp met Mr. Hendrik Anton ridder van Rappard, 6 jaar oud, geboren op 14‑03‑1767 te Schenkenschans (thans Duitsland achter Lobith). BIj K.B. d.d. 9 Januari 1821 ingelijfd in den Ned. adel met den titel van erfelijk ridder. momboir  des Furstendoms Gelre en Graafschaps Zutphen, naderhand procureur‑crimineel van Gelderland; is anno 1814 te Amsterdam verschenen in de vergadering van Notabelen; ridder in de orde van den Ned. Leeuw en van den Rooden Adelaar van Pruissen 3e klasse.

Uit dit huwelijk:

  1. Johan Abraham Anne Christiaan van Rappard, geboren circa 1796, overleden circa 1883.
  2. Jonkheer,Ridder Willem Louis Frederik Christiaan (Frederik) van Rappard, geboren op 03‑05‑1798 te Arnhem (gezindte: NH.), overleden op 09‑06‑1862 te Laren (Gld) op 64‑jarige leeftijd. Na 14‑12‑1842 was de naam ridder van Rappart.

Gehuwd op 64‑jarige leeftijd op 09‑06‑1862 te Laren (Gld) met Elisabeth Theodora Sibilla Louisa Op ten Noort.

  1. Josina Adelaide Antoinette van Rappard, geboren circa 1800, overleden circa 1894.
  2. Hendrik Willem Anton van Rappard, geboren circa 1808, overleden circa 1862.
  3. Jonkvrouw Johanna Benjamina van Rappard, geboren op 05‑12‑1815 te Arnhem, overleden op 17‑06‑1903 te ’s Gravenhage op 87‑jarige leeftijd.

Gehuwd op 33‑jarige leeftijd op 21‑12‑1848 te Arnhem met Baron Henrik Collot d’Escury, 42 jaar oud, geboren op 13‑03‑1806 te ’s Gravenhage, overleden op 09‑01‑1869 te ’s Gravenhage op 62‑jarige leeftijd.

XVIII.3           Willem Hendrik van Thije Hannes, burgemeester van ‘s‑Hertogenbosch, geboren op 17‑01‑1774 te Gorinchem, overleden op 19‑08‑1849 te Den Bosch (NB) op 75‑jarige leeftijd. Hij overleed op het huis Meerwijk.

Heer van Empel en Meerwijk, verschijnd anno 1814 te Amsterdam in de vergadering van notabelen, Hoogreemraad van Maasland, werd bij K.B. d.d. 3 maart 1830, no 26 verheven in de Ned. adel; lid ridderschap van Noord‑Brabant, ridder inde orde van den Ned.Leeuw 

Gehuwd op 22‑jarige leeftijd op 06‑04‑1796 te Schenkenschans. Schenkenschans is een klein plaatsje ommuurd over de Rijn bij Lobith, in Duitsland met een kerk en een kroegje.

Echtgenote is Louise Gertrude Caroline van Rappart, 25 jaar oud, geboren op 16‑10‑1770 te Cleve, dochter van Arnold Remilius van Rappart en Josina Alida Antoinetta van Rappart.

Uit dit huwelijk:

  1. Johanna Benjamina van Thije Hannes, geboren op 10‑10‑1797 te ‘s‑Hertogenbosch (NB), overleden op 14‑09‑1806 te Orthen (NB) op 8‑jarige leeftijd. Ob 14 September 1806, tegelijk mat hare grootmoeder paternel door een ongelukstoeval aan de sluis te Orthen  n. 10 oktober 1797 ob 14 september 1806.
  2. Anna Christina van Thije Hannes, geboren op 21‑04‑1799 te ‘s‑Hertogenbosch (NB), overleden op 19‑06‑1804 te ‘s‑Hertogenbosch (NB) op 5‑jarige leeftijd, n. ‘s‑Hertogenbosch 21 april 1799, oh aldaar 19 juni 1804
  3. Jkvr. Josina Aleida Antoinette van Thije Hannes, geboren op 03‑03‑1801 te ‘s‑Hertogenbosch (NB), overleden 00‑00‑1857.

Gehuwd op 21‑jarige leeftijd op 04‑06‑1822 te ’s Hertogenbosch met Baron Frans Victor von Wattenwyl, 27 jaar oud, kapitein bij het reg. Zwitsers no. 29, geboren op 28‑02‑1795 te Bern, overleden op 25‑07‑1872 te Utrecht op 77‑jarige leeftijd. Hij werd bij het ontbinden van de corps in denzelfden rang bij de Nederlandse Armee overgeplaatst, en later gepensioneerd als kolonel‑interdant 1e kl.; Zoon van Johan Gabriel von Wattenwyl of de Watteville, opperamtmann, en Elisabeth von Graffenried.

  1. Arnoldina Emilia van Thije Hannes, geboren op 06‑01‑1803 te ‘s‑Hertogenbosch (NB), overleden op 03‑05‑1846 te ’s Hertogenbosch op 43‑jarige leeftijd.
  2. Hendrik Anton van Thije Hannes
  3. Anna Christina van Thije Hannes, geboren op 16‑12‑1806 te ’s Hertogenbosch (NB), overleden op 20‑07‑1842 te ’s Hertogenbosch (NB) op 35‑jarige leeftijd.

Gehuwd op 20‑jarige leeftijd op 30‑08‑1827 te ‘s‑Hertogenbosch (NB) met Johannes de Bergh, 25 jaar oud, openbaar notaris te ‘s‑Hertogenbosch (NB), geboren op 09‑10‑1801 te ‘s‑Hertogenbosch (NB), overleden op 02‑04‑1867 te ‘s‑Hertogenbosch (NB) op 65‑jarige leeftijd, zoon van Jan de Bergh, oud‑notaris, en Johanna de Sille.

  1. Jhr. Johan Willem Mr. van Thije Hannes, soldaat, als vrijwilliger van 1830 tot 1834, eerst in den rang van soldaat bij het 1e bat. afd. Z.Holl. schutterij, werd later kapitein bij de N ‑ Brab. schutterij. Bij besl. van 26 september 1839 werd hij benoemd tot officier van justitie te Almelo. Geboren op 09‑01‑1809 te ‘s‑Hertogenbosch (NB), overleden te Zwolle (Ov).
  2. Jan Frederik van Thije Hannes

XIX.13            Hendrik Anton van Thije Hannes, advocaat, kapitein bij de mobiele schutterij, rechter, geboren op 27‑10‑1804 te ‘s‑Hertogenbosch (NB), overleden op 01‑04‑1856 te ‘s‑Hertogenbosch (NB) op 51‑jarige leeftijd.

Gehuwd op 29‑jarige leeftijd op 16‑10‑1834 te Lochem (Gdl). Op den huize Velhorst met Charlotte van Lüben Sels, 28 jaar oud, geboren op 30‑11‑1805 te bij Zutphen (Gdl), overleden op 18‑03‑1856 te ‘s‑Hertogenbosch (NB) op 50‑jarige leeftijd, dochter van Jan Carel Jacob van Lüben Sels en Jacqueline de Malapert.

Uit dit huwelijk:

  1. Jhr. Willem Hendrik van Thije Hannes, geboren op 18‑07‑1835 te ‘s‑Hertogenbosch (NB), overleden 00‑12‑1854 te ’s Hertogenbosch.
  2. Jacqueline van Thije Hannes, geboren op 27‑01‑1838 te ‘s‑Hertogenbosch (NB), overleden op 09‑12‑1854 te ‘s‑Hertogenbosch (NB) op 16‑jarige leeftijd.

XIX.18            Jan Frederik van Thije Hannes, geboren op 20‑09‑1810 te ‘s‑Hertogenbosch (NB), overleden op 23‑05‑1876 te ‘s‑Gravenhage op 65‑jarige leeftijd.

Gehuwd op 26‑jarige leeftijd op 04‑03‑1837 te Bergen op Zoom (NB) met Johanna Elisabeth Ninaber, 21 jaar oud, geboren op 10‑05‑1815 te Zutphen (Gdl), overleden op 20‑03‑1895 te Breda (NB) op 79‑jarige leeftijd, dochter van Cornelis Engelbertis Ninaber en Anna Maria Catharina Veeren.

Uit dit huwelijk:

  1. Jkvr. Louise Geertruida Carolina van Thije Hannes
  2. Jkvr. Anna Maria Catharina von Thije Hannes, geboren op 06‑03‑1840 te Bergen op Zoom (NB), wonende te ‘s‑Gravenhage.

Gehuwd op 23‑jarige leeftijd op 08‑10‑1863 te Gorinchem (ZH) met François Zacharias Ermerins, 26 jaar oud, majoor der genie, geboren op 30‑05‑1837 te Middelburg (Z), zoon van Prof. François Zacharias Dr. Ermerins en Barta Antonia van der Eeen.

  1. Jkvr. Henriete Helena van Thije Hannes, geboren op 26‑01‑1852 te Zutphen (Gdl). Wonende te Baarn.

Gehuwd op 21‑jarige leeftijd op 19‑06‑1873 te Utrecht met Henri Engelen van Pijlsweert, 34 jaar oud, gep. majoor der genie, geboren op 05‑04‑1839 te Nijmegen (Gdl), overleden op 17‑06‑1863 te Utrecht op 24‑jarige leeftijd, zoon van Willem Engelen van Pijlsweert, ritmeester, en Catharina Elisabeth Sloet van Hagensdorp.

XX.4    Jkvr. Louise Geertruida Carolina van Thije Hannes, geboren op 11‑12‑1837 te Bergen op Zoom (NB), overleden op 11‑02‑1923 te Breda op 85‑jarige leeftijd, wonende te Breda.

Gehuwd op 26‑jarige leeftijd op 09‑08‑1864 te Gorinchem (ZH) met Baron Ernst Lodewijk van Heeckeren van Waliën, 31 jaar oud, kapitein‑luitenant ter zee, commadeur der D.O. Balije van Utrecht, geboren op 26‑03‑1833 te Amsterdam, overleden op 20‑09‑1891 te Ginneken (NB) op 58‑jarige leeftijd, zoon van Baron Willem van Heeckeren van Waliën en Gravin Louise Ernestine Jeanette Gronsfeld‑Diepenbroeck‑Impel.

Uit dit huwelijk:

  1. Baron Jan Frederik van Heeckeren van Waliën, geboren op 19‑08‑1866 te ’s Hertogenbosch, overleden op 19‑10‑1935 te Hummelo op 69‑jarige leeftijd.

Gehuwd op 27‑jarige leeftijd op 14‑12‑1893 te Breda met Jkvr. Willemina Johanna Backer, 23 jaar oud, geboren op 08‑11‑1870 te Breda, overleden op 01‑06‑1928 te Arnhem op 57‑jarige leeftijd.

XVI.10            Daniel Pelgrom van Thije, n. 9 februari 1716, ob 1756. Hij heeft, met zijnen goeverneur in Duitsland reizende, aldaar eene mesalliance aangegaan ten gevolge waarvan hij door zijnde tantes en de geheele familie is onterfd, en van de familie afgesneden, waarvan acte is opgemaakt geweest, met zekere Henria Cotins en uit dit huwelijk zijn 2 dochters gesproten.

Gehuwd met Henrica Gotins.

Uit dit huwelijk:

  1. Maria Elisabeth van Thije.
  2. Maria Cornelia van Thije.

Gehuwd met Pieter Roos.

XV.5    Elisabeth van Thije, geboren 00‑00‑1672 te Amsterdam? Overleden 00‑00‑1706 te Amsterdam? n. 1672.

Gehuwd op 01‑09‑1705 te Amsterdam met Johan Blaeuw, schepen en raad en bewindhebber der O.I. Compagnie te Amsterdam.

Uit dit huwelijk:

  1. Geertruid Blaeuw

XVI.13            Geertruid Blaeuw, geboren 00‑00‑1706 te Amsterdam, gedoopt (Herv) op 10‑10‑1706 te Amsterdam (getuige(n): de Heer Pieter Blaeu en vrouwe Elisabeth Lestevanon), n. 1707 ob 13 mei 1743.

Gehuwd met Jacob van Strijen, kapitein van eene compagnie voetknechten in dienst dezer landen, n. 15 maart 1704, ob Mei 1756, zoon van Quirijn Jacobsz. van Strijen, burgemeester van Amsterdam en raad dier stad, en Cornelia van Bambeek.

Uit dit huwelijk:

  1. Elisabeth van Strijen, geboren 00‑00‑1731 te Amsterdam, gedoopt (Herv) op 18‑04‑1731 te Amsterdam (getuige(n): Anna Catharina van Thijen, Jan Walraven).
  2. Quirijn (van Bambeek) van Strijen, geboren 00‑00‑1738 te Amsterdam, gedoopt (Herv) op 03‑01‑1738 te Amsterdam (getuige(n): Abraham van Rijn, Magtelina Gerardina Johanna van Thije).

XIV.4  Machteld van Thije, geboren voor 1668, overleden circa 1702 te Alkmaar, begraven op 14‑07‑1702 te Alkmaar.

Gehuwd 00‑00‑1668 met Jacob Coren, burgemeester,schepen en raad van Alkmaar,baljuw van de Nieuwburg, geboren circa 1637 te Alkmaar, gedoopt op 28‑06‑1637 te Alkmaar, overleden op 25‑12‑1679 te Alkmaar.

Uit dit huwelijk:

  1. Anna Jacobsdr. Coren, geboren op 26‑12‑1670 te Alkmaar, overleden op 19‑03‑1732 te Alkmaar op 61‑jarige leeftijd.

Gehuwd 00‑00‑1696 te Alkmaar met Aris van der Mieden, geboren voor 1696.

 Anna Coren, de dochter van Mr. Jacob Coren en Machtild van Thije voornoemd.

 De heerlijkheid van Opmeer kwam aan de familie van der Mieden, zijnde Arisvan der Mieden, J.U.D., Burgemeester en raad tot Alkmaar, getrouwd met Anna Coren.

  1. Maria Jacobsdr. Coren, geboren circa 1688 te Alkmaar, overleden op 21‑02‑1749 te Alkmaar.

Gehuwd 00‑00‑1688 met Pieter George Sweerts, geboren voor 1688.

XIII.4   Elisabeth van Thije, geboren op 04‑09‑1608 te s’Gravenhage, overleden circa 1669 te Amsterdam? n. sept. 1608. obiit 27 februari 1856.

Gehuwd op 19‑jarige leeftijd op 30‑04‑1628 te s’Gravenhage met Abraham Lestevenon, 35 jaar oud, geboren op 18‑10‑1592 te Amsterdam, overleden op 24‑10‑1652 te Amsterdam op 60‑jarige leeftijd, zoon van Michiel Lestevenon en Jeanne de Monstreuil.

Uit dit huwelijk:

  1. Machtalina Lestevenon
  2. Mattheus Lestevenon

XIV.7  Machtalina Lestevenon, geboren circa 1625 te Amsterdam, overleden circa 1657 te Amsterdam.

Gehuwd op 18‑05‑1655 te Amsterdam met Daniel Lestevenon, Koopman,Luitenant der Burgerij en Regent van het Burgerweeshuis, geboren 00‑08‑1623 te Amsterdam, overleden op 18‑12‑1666 te Amsterdam.

Hij was koopman op Spanje, in compagnie met zijn zwager,onder de firmanaam Daniel en Matthe(u)s Lestevanon,die over het jaar 1666 door bemiddeling van de wisselbank een bedrag van ruim 2 miljoen verrekende. Zoon van Daniel Hendrick Lestevenon, makelaar, en Anna Margaretha Venturini.

Uit dit huwelijk:

  1. Daniel Lestevenon, Burgemeester van Gouda, gecommitteerd raadslid van Holland, geboren circa 1660 te Amsterdam, overleden circa 1736 te Gouda?
  2. Elisabeth Lestevenon, geboren circa 1664 te Amsterdam, overleden circa 1726.

Gehuwd met Mr. Gerard van Dussen.

XIV.8  Mattheus Lestevenon, Koopman, bewindvoerder der V.O.C. Geboren op 20‑11‑1633 te Amsterdam, overleden 00‑08‑1693 te Amsterdam, begraven op 13‑08‑1693 te Amsterdam.

Gehuwd op 32‑jarige leeftijd op 27‑04‑1666 te Amsterdam met Elisabeth Backer, 22 jaar oud, geboren op 12‑03‑1644 te Amsterdam, begraven op 22‑11‑1718 te Amsterdam. Elisabeth was met haren vollen neef Isaac van Thije. na te noemen, dochter van Willem Backer, burgemeester, en Bregje Spiegher.

Uit dit huwelijk:

  1. Bregitta Lestevenon, geboren circa 1668 te Amsterdam, overleden circa 1747.

Gehuwd met Berend Ploos van Amstel.

  1. Elisabeth Lestevenon, geboren circa 1671 te Amsterdam, overleden circa 1747.

Gehuwd met Willem Buijs.

  1. Mattheus Lestevenon, Amsterdams regent, lid vroedschap en schepen te Amsterdam, geboren circa 1674 te Amsterdam, overleden circa 1743.

XIII.10 Sara van Thije.

Gehuwd met Mr. Jacob Snels. Raadsheer in den Souvereinen Raad in Brabancl. In dit gezin zijn 3 kinderen geboren.

Uit dit huwelijk:

  1. Melchier Snels. Raadsheer in den Souvereinen raad van Brabant.

Gehuwd met Maria Beverninh. Zuster van den thesaurier generaal.

XII.3    Daniël van Thije.

Gehuwd met N.n. N.n.

Uit dit huwelijk:

  1. Johan van Thije, kanunnik. Ongehuwd gebleven.


 

Bijlage 5. Het voormalige jachtslot “Het Ripperda” te Lonneker

Oudere autochtone inwoners van de Linderzijde in de Lonnekermarke weten heden ten dage nog de plek aan te wijzen waar voorheen een adellijk gebouw gestaan heeft dat in de volksmond werd aangeduid als het jachtslot van Ripperda. Omdat genoemd feit in de vergetelheid dreigt te raken wil ik, als nazaat van de naaste buur van het slot, proberen er weer enige bekendheid aan te geven.
Dat wil ik doen door weer te geven wat hierover geschreven is en wat er door familieoverlevering over verteld is.
De plaats waar genoemd gebouw gestaan heeft is thans voor niet ingewijden zeer moeilijk terug te vinden. Het terrein is in het verleden meerdere keren omge­woeld. Enkele jaren geleden is dat zo drastisch gebeurd dat de nog zichtbare herkenningspunten van de vroegere grachten etc. alle verdwenen zijn. Om de plaats toch nog enigszins aan te kunnen duiden moet ik mij beperken tot het adres van het erf waar het gebouw het dichtst bij gestaan heeft, n.l. het erf „De Roosker”, vroeger bekend onder de naam Breteler, aan de Lossersestraat 170 te Lonneker. Het erf wordt nu be­woond door de familie Wagelaar. Tussen dit erf en het plaatsje „Slotjan” heeft het voormalige jachtslot Ripperda gelegen als een soort havezate met een gracht rondom. De plek was door de stichter goed gekozen, schijnbaar met veel kennis van het terrein. Het was ge­bouwd aan de oostelijke flank van de Kleine Linderes, ook genoemd Viekers-es. Deze es ligt op een stuwwal, ontstaan in de ijstijd die voor Twente de water­scheiding tussen Regge en Dinkel be­paalt. Genoemde stuwwal loopt door tot het Aamsveen. Wellicht heeft Enschede aan genoemde waterscheiding haar naam te danken.

Uitzicht
De plaats van het slot was om meer dan één reden goed gekozen en niet het minst om het prachtige uitzicht dat men vanaf deze plek in die tijd gehad moet hebben. Over een oud erosie dal, in de omgeving bekend onder de namen „De Riet”, „De Gött” of „’n Greunn Plas”, kon men bij helder weer van hieruit de heuvels van Gildehaus alsook het slot Bentheim zien liggen. Hoge bomen vooral aan de hori­zon beletten thans dit uitzicht. Dat dit panorama nog niet zo lang geleden nog steeds bestond blijkt uit een beschrijving die voorkomt in de Gids van Twente uit gegeven door de uitgeversmaatschappij G. Misset te Doetinchem in 1918. Ik citeer: Eerst in oostelijke richting, vanaf dorp Lonneker, over een es en verder over een uitgestrekte heide waar men aan de einder Gronau en de heuvels van Gilde­haus ontwaart. En dat nog aan het begin van deze eeuw!
Vanaf het plateau van de stuwwal ont­springen diverse kleine beekjes, o.a. de Roombeek, die hun weg vonden naar Regge of Dinkel maar thans of door ver-graving of regulering bijna niet meer opvallen in het landschap. Op de westelijke flank is op het landgoed De Welle een vijver aangelegd die door het water af­komstig van dit plateau gevoed en op peil gehouden wordt. Op een lager gelegen punt op het landgoed ontspringt zelfs een bron of wel, die samen met een paar andere beekjes, ook van dit plateau af­komstig, voorheen zorgden voor de wa­tervoorziening van de Lonneker Stoom-blekerij, beter bekend als „Het Steumke”. Aan de wel heeft het landgoed haar naam te danken Voor de eerder genoemde vijver heeft men in de volksmond de naam „Weln Kom” bedacht, omdat deze vijver als een zwaluwnest tegen de glooiing van het plateau geplakt is en het water als in een kom opvangt en vasthoudt.
Aan de oostelijke of Dinkelkant treffen we dezelfde situatie aan. Bij het vormen van de gracht rondom het jachtslot heeft men daar dan ook dankbaar gebruik van gemaakt. Aan de hoge kant werd een gracht uitgegraven en met het vrij geko­men zand aan de lagere kant een wal gevormd. Water was voldoende aanwezig om de gracht vol te houden. Er was een spaarbekken ontstaan waar mis­schien zelfs nog eens een watermolentje gedraaid kan hebben. Aan de kant van het erf Breteler kon men door een uit­loop, die nog lang zichtbaar aanwezig was, naar believen de gracht reguleren. Op het erf Breteler rustte het recht van oliemolen maar daarover is weinig be­kend.
Dat het systeem van gracht aanleggen zoals hier is toegepast niets nieuws is blijkt uit het feit dat de stad Enschede dit op dezelfde manier heeft aangewend. Het hoogteverschil is daar echter beduidend minder, maar het werkte perfect. Om het mogelijk overtollige water in de gracht te kunnen lozen was een overloop aan de kant van de Mooienhof.

Leem en klei
Het terrein waarop het huis „Ripperda” eens gestaan heeft was tussen de grach­ten vlak gemaakt zodat men een prima bouwterrein had verkregen. Volgens mondelinge overlevering was het geen groot huis of luxe behuizing. Het hoofdgebouw bestond uit een grote woonto­ren van een paar verdiepingen, opgetrok­ken van een groot soort baksteen, de bij­gebouwen grotendeels uit hout met vak­werk en lemen wanden en vloeren. Deze bouwstijl was in deze omgeving gebrui­kelijk in die tijd. Leem en klei waren in de naaste omgeving ruimschoots voorhan­den. Perceelsnamen als „Leemland”, „Leempoel” en „Kleistad” wijzen in die richting en deze liggen in de naaste om­geving. De toegang tot het kasteeltje was vanaf de huidige Rooskerweg. Via een houten brug, waarschijnlijk een ophaal­brug, kwam men op het slotterrein waar­omheen de gebouwen gegroepeerd wa­ren. Resten van de brug waren zo rond de eeuwwisseling nog aanwezig als een stille getuige van de dagen van weleer. Het is jammer dat de gegevens van een onder­zoek in dezelfde tijd ter plekke gedaan door de heren A.A.C, ter Kuile, J. van Deinse en C.J. Snuif niet meer voorhan­den zijn.
We moeten ons behelpen met gegevens die zijn overgeleverd door mensen die hebben meegeholpen graafwerk te ver­richten.

 

 

 

 

 

  1. Het vroegere erve ‘Breteler’, nu ‘Roosker’. 7. Rooskerweg
  2. Plaats waar het jachtslot ‘Ripperda’ gestaan heeft. 8. IJzerhaarweg
  3. Het plaatsje ‘Slotjan’. 9. Elzenkampweg
  4. Het erve ‘Perik’. 10. Lonnekermolenweg
  5. Lossersestraat. 11. Kleine Linderes
  6. Glanerbruggerweg. 12. Landgoed ‘De Welle’

Uit deze gegevens komt het volgende naar voren. Doordat de pachter het ter­rein al jarenlang benut had als bouwland en dit terrein al merendeels geëgaliseerd was, werden er weinig resten gevonden. Enkele grootformaat bakstenen en een paar resten van glas in lood ramen waren de schamele buit. Door dwarssleuven te graven hebben ze nog geprobeerd een overzicht te krijgen van de grootte van de gebouwen maar met weinig resultaat. Veel meer dan verkleuringen in de onder­laag kon men niet vaststellen. Alles was grondig verwijderd tot en met de funde­ring. Al met al een mager resultaat dat in grote trekken overeenkwam met de volksoverlevering. Ook een onderzoek, gedaan naar eventuele resten van dit huis die misschien gebruikt konden zijn voor verbouwing etc. aan huizen in de naaste omgeving, hadden evenmin resultaat. Geen balk of steen werd er gevonden. Bij het graven van een kuil in 1945 in de omgeving van de vroegere gracht aan de zijde van de boerderij werden enige res­ten gevonden van aardewerk uit de 17de eeuw. Deze waren kennelijk vanuit de keuken in de gracht beland. De vraag blijft waarom en hoe alles zo spoorloos kon verdwijnen.

Huize Bretelaer
Het huidige erf De Roosker stond in de tijd van de stichting van het „Ripperda” vermeld als Breteler, Bretler en Bretlaer. Het is een zeer oud erf dat al vroeg in de geschiedenis vermeld wordt. Het terrein waarop het kasteeltje gestaan heeft wordt nu nog aangeduid met de perceelsnaam „’n Hoesplas”. Stukken grond in de naaste omgeving van dit terrein staan te boek als „Het Hofstuk”, en „’n Hof”. Verder lag er achter het plaatsje „Slotjan” nog een „visscherij” die zeer lang intact ge­bleven is en als perceelsnaam nog bekend is. Het plaatsje „Slotjan” maakte geen deel uit van het Breteler maar was zelf eigenaar. Namen als „Den Hof” en „Vis­scherij” duiden wel op een zekere allure van het kasteeltje en de omgeving waar het zeker goed wonen geweest moet zijn. Ook gezien de ligging kunnen we dat rustig aannemen.

Jonkheer Caspar van Loen
Ofschoon de plaats waar vroeger het adellijk huis gestaan heeft steevast wordt aangeduid als „’n hoesplas van het jacht­slot van Ripperda” was de stichter van dit huis geen Ripperda maar Jr. Caspar van Loen van de Nije Borgh te Enschede. De Nije Borgh bevond zich ongeveer op het huidige van Loenshof. Wat was de beweegreden van Caspar van Loen om op deze plek een huis te bouwen? Was het bedoeld als een tweede huis?
In de eerste plaats was het erf Breteler eigendom van Caspar van Loen. In het verpondingsregister van 1601 wordt ver­meld Breteler togehoerende Caspar van Loen, licht woste. Dit was voor die tijd niet zo verwonderlijk omdat enkele jaren daarvoor, 1585-1587, in deze omgeving de pest had huisgehouden, waaraan veel mensen overleden waren. Het wil niet zeggen dat Breteler onbewoond was. Jr. Caspar van Loen, afkomstig uit Rüden bij Paderborn, was gehuwd met Margaretha van Scheven, dochter van Roelof van Scheven en Anna van Senden van de Borch Enschede. Zij was eerder gehuwd geweest met Gerlach de Bever. Haar eer­ste huwelijk was kinderloos gebleven maar uit het huwelijk met Caspar van Loen werd een zoon geboren. Hij ontving de namen Johan Rolof Gerlach, naar de beide grootouders en naar haar eerst man Gerlach de Bever. Margaretha van Scheven overleed in 1607.
Haar zoon erfde de goederen van zijn moeder, o.a. de Nije Borgh, die tot aan zijn meerderjarigheid wel door zijn va­der Caspar van Loen beheerd zullen zijn. Hij zal dus ook nog wel enige jaren op de Nije Borgh gewoond hebben, ook nadat hij voor de tweede keer gehuwd was. Hij hertrouwde met Theodora van Munster tot Harsevoort. Het huwelijk van zijn zoon Johan Rolof Gerlach, in 1625, met Casparina van Bulo zal het noodzakelijk gemaakt hebben om uit te kijken naar een andere behuizing. We komen Caspar van Loen in 1627 dan ook tegen onder de titulatuur van Jr. Caspar van Loen van Bretelaer tot Harsevoort en hij zal toen vermoedelijk op het Breteler gewoond hebben. Voordat hij het huis bouwde wa­ren er met de gewaarden van de Marke Lonneker enige strubbelingen geweest over de plaats van het huis. In eerste instantie heeft hij een poging gedaan om te bouwen op „Het Voort” op vrije markengrond hetgeen niet toegestaan was zonder toestemming van de gewaarden van de Lonnekermarke. In de verslagen van de Holtings van de Lonnekermarke vinden we dan ook in het jaar 1611 vermeld, dat Caspar van Loen een „getim­merte” geplaatst had op „Het Voort”. Door de gewaarden van de Lonnekermarke werd hem gelast het getimmerte af te breken. Wel werd hem toegestaan te bouwen op een plaats in de naaste omgeving, n.l. op het „Kleine Vaert” of op een „camp”, beide in de omgeving van „Het Voort”, die eigendom waren van Caspar van Loen. Dit zinde hem blijkbaar niet, want hij bleef koppig vol­houden om het getimmerte te voltooien. In de holting van 1614 werd na veel geharrewar besloten dat Caspar van Loen de boel moest afbreken. Mocht hij hier­toe niet besluiten dan werd het bouw­werk door de gewaarden afgebroken op kosten Van Loen. Daarna is Caspar van Loen, noodgedwongen, overgegaan tot het bouwen op Het Breteler, zodat we de stichting van het huis kunnen stellen tus­sen 1615 en 1620.
Mogelijk is het de eerste jaren alleen maar ’s zomers bewoond geweest en heeft hij er zich na het huwelijk van zijn zoon voorgoed gevestigd.

Caspar van Loen op den Bretelaer
Het schijnt dat Caspar van Loen dank­baar gebruik gemaakt heeft van het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) om on­gehinderd te kunnen bouwen op het Bre­teler. Als katholiek gebleven edelman zal het voor hem niet altijd even gemak­kelijk geweest zijn om te doen of te laten wat hij wilde. De katholieke godsdienst was sinds 1585 officieel verboden en haar aanhangers uitgesloten van alle openbare ambten zodat het voor iemand zonder inkomsten moeilijk was de eind­jes aan elkaar te knopen.
Uit het huwelijk van Caspar van Loen en Theodora van Munster tot Harsevoort werden drie kinderen geboren, n.l. Batina, Adolf Hendrik en Frans Roeland. Batina huwde in 1639 met Rutger van den Boitzelaar, Heer van Toutenburgh etc., „Landdrost to Coverden”. Een op­merkelijk huwelijk voor een dochter van een landjonker die bovendien nog katho­liek was, want we kunnen stellen dat de landdrost van Coverden van een andere gezindte geweest is, gezien zijn functie. Voor de drost was het zijn derde huwe­lijk, dat evenals de vorige kinderloos bleef. Adolf Hendrik was overste en Frans Roeland ritmeester, voor zover be­kend in Munsterse krijgsdienst.
Zover we kunnen nagaan zal de familie van Loen tot ongeveer 1644 op huize Bretelaer gewoond hebben. Wat aanvan­kelijk zo voorspoedig begonnen was ein­digde door tegenspoed minder rooskleu­rig. We kunnen het jaar 1643 voor de familie van Loen bestempelen als een rampjaar. In dat jaar overlijden drie mannelijke leden van de familie waaron­der de erfopvolger van het Bretelaer. In juni 1643 overleed Adolf Hendrik, de erfopvolger, nog ongehuwd. Daarna in november 1643 de zoon uit het eerste huwelijk, Johan Rolof Gerlach van de Nije Borgh en tenslotte in december 1643 Caspar van Loen op de Bretelaer. De klap kwam hard aan en bracht de nabestaanden nog meer in financiële moeilijkheden dan al het geval was. Nog maar nauwelijks bekomen van de kosten van het huwelijk van Batina, in 1639, kwam de begrafenis van Adolf Hendrik met alle pracht en praal als overste wel zeer ongelegen. Dit blijkt ook wel, want op 23 juni 1643, kort na de begrafenis, leent Caspar van Loen 275 gulden om de onkosten van de begrafenis van Adolf Hendrik te kunnen dekken.

Te gelde
Het familiebezit vermindert dan ook zienderogen. Achter elkaar gaan hun be­zittingen over in andere handen. Eerst de erven Hofstee in de Esmarke, dan Drienerhorst, Kleine Vaert, Breteler, Vieker, Wallenbeck, Balhaer en Schuyrinck. Ook de tienden uit de erven Roelvinck en Spölminck in de Lonnekermarke en een hooimaat, het Nije Beslach, werden te gelde gemaakt. Op het moment dat de laatste bezittingen verkocht werden woonde de familie niet meer op huize Bretelaer, gezien de schriftelijke vol­macht die de weduwe van Loen op 29 november 1647 vanaf Haus Hertzvort bij Munster gaf aan haar zoon Frans Roeland om de laatste verkopen af te wikkelen. Het tijdperk van Loen op den Bretelaer was door omstandigheden vroegtijdig beëindigd.
Toch hebben m.i. niet alleen financiële zorgen een rol gespeeld bij het besluit hun goederen in deze omgeving te verko­pen, maar ook, enniet in het minst, maat­schappelijke. Immers, de oudste zoon Adolf Hendrik, erfopvolger op den Bre­telaer, was kinderloos overleden. Batina, gehuwd met de drost van Drenthe, was ook kinderloos en Frans Roeland ver­bleef in Munsterse krijgsdienst. Met het einde van de tachtigjarige oorlog in zicht, de onderhandelingen waren al een paar jaar bezig in Munster, vanaf 1644, was het niet gunstig hier bezittingen te hebben. Ze zullen ze ook om die reden hebben afgestoten.
Voor Frans Roeland bleef dan over het erfdeel van zijn moeder Haus Hertzvort in een voor hem vriendelijker omgeving. Frans Roeland, gehuwd met Ulanda Sophia van Loen, overleed in 1669. Dr. van Benthem meent te weten dat het adellij­ke geslacht van Loen d’ Enschede, dat voorkomt onder de Belgische adel, af­stammelingen zijn van Frans Roeland van Loen.
De erven Breteler, Vieker en Wallen­beck waren in handen gekomen van Berent Paschen, een bekend koopman in die dagen te Enschede. Hij schijnt niet op huize Bretelaer gewoond te hebben. Op 11 december 1661, het huis was dus ze­ventien jaar onbewoond geweest, ver­koopt Berent Paschen het Huis Breteler en genoemde erven aan Elisabeth Harlet en haar zoontje Amelis Ripperda. Elisa­beth Harlet, die niet gehuwd was, had van Wilhelm Ripperda, Heer van Hen­gelo, Boxbergen en Boekelo, twee kinde­ren, n.l. Amelis en Herman Otto die bei­den de naam Ripperda droegen. Wil­helm Ripperda was een invloedrijk man in Twente en was o.a. afgevaardigde voor de provincie Overijssel bij de onderhan­delingen te Munster die uiteindelijk leid­den tot het beëindigen van de Tachtigja­rige Oorlog in de Nederlanden en de Dertigjarige Oorlog in het naastgelegen grensgebied.
Al in 1650 kocht hij het erf De Beuker in de Lonnekermarke voor zijn zoon Ame­lis. Bedoeld erf was voorheen eigendom geweest van de Heren van Bentheim die door de Dertigjarige Oorlog in financiële moeilijkheden waren gekomen en het erf verkochten. Wilhelm Ripperda, gehuwd geweest met Aleid van Boekhorst, die in 1642 was overleden, heeft alles in het werk gesteld om met Elisabeth Harlet te trouwen om zodoende de toekomst van zijn kinderen te verzekeren. Familie belangen schijnen dit belet te hebben. Op zeventigjarige leeftijd doet hij nogmaals een poging, maar verder dan twee kerke­lijke proclamaties kwam het niet. Hij was vol goede moed, maar de tijd was voorbij. Kort voor zijn huwelijk is hij op 12 september 1669 overleden.
Wel had hij nog in 1668 gedaan gekregen dat zijn beide zonen het klein burger­recht verkregen van de stad Zwolle, waarvoor zij, toen ze meerderjarig wa­ren, de burgereed aflegden. Amelis en Herman Otto bleven zich gedragen als volwaardige Ripperda’s en tekenden en zegelden overeenkomsten etc. dan ook met het wapen der Ripperda’s, een ruiter te paard.
In de omgeving heb ik weinig kunnen terugvinden van deze familie. Herman Otto verschijnt in 1698 als goedsheer op de Lonneker Holting en op 13 maar 1701 als getuige voor het stadsgericht Ensche­de bij het opstellen van een testament. Elisabeth is na het overlijden van Wil­helm Ripperda naar het schijnt in het huwelijk getreden. Uit een acte van 25 juni 1680 blijkt dat Elisabeth Harlet – ik neem aan dat dit de moeder is van de beide Ripperda’s – en haar man Theodorus Grotenhoff een huis gekocht hebben te Enschede.
Volgens overlevering heeft het huis nog enige jaren onbewoond dienst gedaan als jachtslot. Aan deze laatste functie heeft het de naam te danken die tot op heden nog bekend is bij bewoners van de Linderzijde in de Lonnekermarke. Bij een van de jachtfeesten is het huis in brand geraakt, zo wil de overlevering, en onherstelbaar verwoest, waarna het afgebro­ken werd. Van het huis en zijn bewoners zijn geen geschreven bronnen achter­haald, alleen de herinnering die indruk gemaakt heeft op de omwonenden is be­waard gebleven. Niet veel meer dan een eeuw heeft het huis bestaan.

Notarisakten
Op de Lonneker Holting van 27 juni 1761 verschijnt als goedsheer van het erve Breteler, Hermannus Stroink. Ook Jan Breteler verschijnt op dezelfde holting en bewijst door het tonen van een koopbrief eigenaar te zijn van het halve Breteler. Het erf was toen al gesplitst. Dit blijkt ook uit notarisakten van 1815 en 1816.
Voor mij Gerrit Pennink, notaris, te En­schede, compareerde Jenneken Helmers, wed. Jan Breteler, landbouwersche in Lonneker, welke aan mij heeft voorgezegd. Ik geef en make aan mijn zoon Gerrit Breteler mijn huis en lande­rijen zijnde dat gedeelte van het erve Breteler welke door mij en mijn wijlen man is bezeten en bebouwd.
Bedoeld erf is later opgegaan in het erf Perik en is nu in handen van de familie Schollen Reimer.

In een akte van 18 november 1816 staat het volgende:
Voor mij Gerrit Pennink, notaris te En­schede, compareerde Harmannus Brete­ler, landbouwer in de Esmarke, dewelke verklaarde verkocht te hebben aan zijn neef Hendrik Ribbelt, landbouwer in de Esmarke, het halve erve Breteler, gele­gen in Lonneker bestaande uit het woon­huis, wonnershüs en verdere getimmer­ten, met de hoge en lage landerijen, graaf­gronden en houtgewassen, voor de som van f 1200,-.
Waarvan acte gedaan in tegenwoordig­heid van Hermannus Greve, hoedema­ker, en Lambertus Greve, bomzijdemaker, beide te Enschede, als getuige en hebben getekend.’
Hermannus Bretelaer. Hendrik Kibbelt. Herm. Greve. L Greve. G. Pennink, nots.

Na de familie Ribbelt kwam het in han­den van de familie Kromhof die nog steeds eigenaar is. Het huis van het vroe­gere Breteler, nu bekend als De Roosker, met een lang niet onaardige boavenkamer staat op de monumentenlijst.

J.B. Slot.

&nbsBronnen: – Twenter Laand en leu en leven – C. Elderink.

  • Geschiedenis van Enschede – Dr. van Benthem Gzn.
  • Lonnekemarkeboek.
  • Notarisakten • Met dank aan B. v.d. Molen.

 

 

Enkele door Frits Breteler genomen foto’s van ‘De Roosker’ in ca. 1992.

 

 

 

 

 

 

 

Bijlage 6. G.B. Breteler

Op vrijdag 7 februari 1958 verscheen in de Gelders-Overijsselse Courant het volgende artikel van de hand van Willy H. Heitling.

G.B. Breteler

De heer Breteler in Neede is een man die slecht kan stilzitten. Zelfs als hij rustig zit te praten lijkt het of alles aan hem beweegt. Dat komt omdat hij in zijn leven nog niet vaak heeft stilgezeten. Hij heeft er geen tijd voor gehad.
Vroeger waren er van die scheerzeepadvertenties met de tekst: “Vroeger was ik jongste bediende. Toen ging ik mij met die zeep scheren. En nu ben ik directeur van het bedrijf.”
De heer Breteler heeft het ook ver gebracht in de wereld. Maar wij hebben wel begrepen dat zo’n carrière niet wordt gemaakt door je op een bepaalde manier te scheren. Er komt iets heel anders bij kijken.
Vroeger was de naam Breteler in Neede bekend als die van eigenaar van een kruidenierswinkel.
Het kan raar gaan in de wereld. Deze man heeft nooit kunnen dromen dat hij nog eens een overhemdenfabriek zou stichten. Evenmin als hij ooit heeft kunnen denken, dat hij in hart en nieren Needenaar zou worden.
Hoe gaat dat in het leven. Hij is geboren in Enschede. Zijn ouders stierven vroeg. Hij kwam bij een oom thuis. Later naar de fabriek. Maar zo moest het niet blijven, begreep hij. Hij ging avondcursussen volgen. Met diploma’s kun je overal terecht. En toen stond er een advertentie in de krant van een kruidenierswinkel die te koop was in Borculo.
Breteler had een vriend, Voogsgeerd, en die had ook wel zin in die winkel. Samen trokken ze er heen om eens te kijken. Op de fiets natuurlijk. Maar het was een heel eind trappen van Enschede naar Borculo. Bovendien kregen ze een enorme trek in een kop koffie. In Neede waren ze zo uitgedroogd, dat ze besloten van de fiets te stappen om bij De Witte een kopje koffie te kopen.
En dat kopje koffie heeft het hem gedaan. Dat is beslissend geweest in het leven van Breteler.
Zij raakten aan de praat met Needenaren. Eerst over het weer natuurlijk. Maar die van Neede waren toen al net zo nieuwsgierig als tegenwoordig. En de beide jongens uit Enschede waren net zo praatgraag als die van nu. Zo kwam ze over hun plannen te spreken. En zo hoorden ze, dat Van den Oever in Neede zijn kruidenierszaak over wilde doen.
Per slot van rekening hadden ze een advertentie uitgeknipt over een winkel in Borculo. Dus stapten ze op de fiets toen de koffie op was en gingen ze door naar Borculo om de zaak daar te bekijken. Het was wel een aardige winkel daar, dat moet gezegd. Er zat wel loop in ook, en het was een flink huis. Maar de prijs was navenant. Zo veel geld hadden de jongens niet. Met een zwaar gevoel in de benen van het fietsen en van teleurstelling gingen ze weer naar huis toe.
Maar nog voor ze Borculo goed en wel uit waren bedachten ze, dat ze eigenlijk helemaal niet aan Borculo getrouwd waren. Neede of Borculo, wat maakt dat voor verschil voor een jongen uit Enschede die wat wil?
Ze deden er een schepje bij op en gingen naar Neede. Naar de kruidenierszaak van Van den Oever. Daar kochten ze een paar sigaren om op gang te komen en aan de praat te raken. Het leek allemaal goed en mooi. Over de prijs viel te praten. De volgende dag kwamen de oude lui kijken en kort daarna was de zaak beklonken.
Breteler heeft daar nooit spijt van gehad. Zijn vriend Voogsgeerd was minder enthousiast. Die kon in Neede slecht aarden. Hij is later teruggegaan naar Enschede.

Geen verstand van
Breteler had van kruidenierswaren geen sikkepit verstand, maar dat kwam in de loop van de tijd vanzelf. Het bleef echter niet bij achter de toonbank staan en zakjes dichtvouwen. Hij moest er op uit, de boer op, wilde hij aan zijn trekken komen. Zo fietste hij rond met alles wat de kruidenier in die dagen verkocht en daar waren ook allerlei kledingstukken bij.
Omdat hij veel meer van textiel wist dan van suiker en soda interesseerden die artikelen hem het meest. Daar kwam nog bij dat hij ondertussen een Needs meisje aan de haak had geslagen, die goed met de naald overweg kon. Daar is hij mee getrouwd en zij kon bijna net zo slecht stilzitten als hij.
Die kleren gingen ze samen maken. Daarna werd het loonconfectie. En zo ging het door. Eén van de eerste naaisters die hem heeft geholpen was Leida Wevers.
Vroeger werden er veel werkhemden gemaakt in het loonbedrijf. Dat was vrij gemakkelijk: recht toe, recht aan. Het zat altijd wel goed. Met overhemden is het heel anders. Zo’n boord bijvoorbeeld is een ding, dat op de millimeter moet kloppen. Anders kun je net zo goed een zakdoek om je nek binden.
Er werden heel wat eisen gesteld. En er was ook sprake van mode. Vroeger had je van die boorden met heel lange punten. Als je niet oppaste krulden ze zo om, dat de spitse punten in je oren terecht kwamen. En dan zijn er boorden met de punten dicht bij elkaar, en gespreide boorden. Dat moest in zo’n fabriek wel allemaal goed worden bijgehouden. Je wilt er met een overhemd tenslotte netjes uitzien.
Ook die nieuwe dingen, die je vrouw niet hoefde te strijken, werden bij Breteler gemaakt. Hij zag er trouwens geen grote toekomst in, maar wat de klanten vragen wordt geleverd, mits het goede kwaliteit kan zijn. Zo’n ongestreken overhemd verslijt 35 procent eerder dan een ander, zei Breteler. Het moest beslist goede Egyptische katoen zijn, anders kon je er na een paar weken je fiets wel mee gaan schoonmaken. En ze mochten in geen geval te vuil worden gedragen. Daar hadden ze verschrikkelijk veel van te lijden. Bovendien moest het wasvoorschrift heel secuur worden nagevolgd. Gewone overhemden mogen trouwens ook niet te vuil worden. Dat laat de vakman u nog zeggen. U vermoordt ze ermee. De overhemden dan.
“Een mens wordt het leven niet doorgedragen”, zegt Breteler als hij zijn vroegere kruidenierswinkel vergeleek met de fabriek. In de crisistijd van de dertiger jaren was hij de hele week, van maandag tot vrijdag, met een oud Fordje op pad. Dan kwam hij met prijzen, die tot het uiterste uitgecalculeerd waren. En dan was hij soms nog een halve stuiver te duur. En later, in de Korea-tijd, heeft hij zijn hart ook menigmaal vastgehouden. Er zijn wel jaren geweest waarin hij zich afvroeg of hij zou doorgaan of ermee ophouden.
Achteraf is hij blij dat hij is doorgegaan. “Als je nu en dan geremd wordt waardeer je het beter als het goed gaat”, zegt hij, “net als met je gezondheid.”

Nachtelijke wedstrijd
Vroeger zette hij samen met zijn vrouw ’s avonds de knoopjes aan de overhemden. En samen stonden ze dan te strijken tot midden in de nacht. Dan hielden ze wedstijdjes wie er in een uur het meeste klaar kon krijgen.
Later snorden daar, in een licht en zonnig bedrijf, de modernste machines. Zes tot achthonderd overhemden per dag werden er gemaakt. Ze hadden een doorlooptijd van drie uur, nadat de stof aan het begin onder een soort lintzaag was doorgegaan om te worden gesneden tot dezelfde lap aan de andere kant een kant-en-klaar overhemd is geworden.
Een prachtige organisatie. Maar het moest allemaal goed op elkaar kloppen. Als men met één handeling drie minuten achter was, was dat in het hele bedrijf merkbaar. En een storing, die vier minuten duurde zette de zaak stop.
Aan de wanden groeide allerlei groen. Daar zorgde Hermien Scheffer voor, die nu en dan met stekjes kwam die ze thuis had gekweekt.
De hele dag ging dat daar zo door, overhemd na overhemd kwam er uit. Nu en dan was er wat tijd voor een pauze in de leuke kantine. En pas ’s avonds als alle machines stil stonden en de zeventig mensen naar huis waren, werd het er stil. Dan liep Breteler nog wel eens graag door het bedrijf en dacht hij terug aan het eerste pond zuurkool dat hij als kruidenier verkocht. En hoe moeilijk het was om de zakjes netjes dicht te vouwen.

 

 

Bijlage 7. Overzicht bewoners of eigenaren van de boerderij Groot Breteler te Hengevelde

 

 

Jaartal Naam Voornaam Beroep Functie Bron
1475 van Thije Derk landbouwer Historie van Haaksbergen, dl. 2
Bijlage in klapper HE18
1475 Dat Breteler R.A.O. Schattingsregister 1475
Bijlage in klapper HE18
1497 van Thije Simon landbouwer Historie van Haaksbergen, dl. 2
1546 van Ittersum Agnes leenman Rep. op de Reg. v.d. Partic. Leenk. v. Ov. 1400-1809, blz. 435
Bijlage in klapper HE18
1601 Breteler R.A.O. Verpondingsregister 1602
Bijlage in klapper HE18
1601 Visscher Jan leenman Rep. op de Reg. v.d. Partic. Leenk. v. Ov. 1400-1809, blz. 435
Bijlage in klapper HE18
1602 dat Breteler R.A.O. Verpondingsregister 1602
1615 Hoefslach Werner leenman Rep. op de Reg. v.d. Partic. Leenk. v. Ov. 1400-1809, blz. 435
Bijlage in klapper HE18
1615 ten Breteler Dries bewoner
1616 Hoefslach Werner leenman Rep. op de Reg. v.d. Partic. Leenk. v. Ov. 1400-1809, blz. 435
Bijlage in klapper HE18
1618 Hoefslach Werner leenman Rep. op de Reg. v.d. Partic. Leenk. v. Ov. 1400-1809, blz. 435
Bijlage in klapper HE18
1619 Hoefslach Werner eigenaar R.A.O. Rechterlijk Archioef Delden fol. 318 en 319
Bijlage in klapper HE18
1619 Hulsinck Gerharda eigenaar R.A.O. Rechterlijk Archioef Delden fol. 318 en 319
Bijlage in klapper HE18
1625 Hoefslach Werner leenman Rep. op de Reg. v.d. Partic. Leenk. v. Ov. 1400-1809, blz. 435
Bijlage in klapper HE18
1630 ten Breteler Jan bewoner
1667 van Saasveld De Heer eigenaar Historie van Haaksbergen, dl. 2
1676 ten Breteler Dries landbouwer bewoner
1676 ten Hobbenschot Mette bewoner
1715 Hoefslach eigenaar Historie van Haaksbergen, dl. 2
1715 ten Breteler Dries landbouwer bewoner Historie van Haaksbergen, dl. 2
1720 ten Breteler Henrici landbouwer bewoner
Woltering Joanna bewoner
1723 ten Breteler Andreas bewoner
1751 Breteler Andreas landbouwer eigenaar
Havink Janna eigenaar
1755 ten Breteler Andreas landbouwer bewoner
Ros Anna bewoner
1759 ten Breteler Joannes bewoner
1780 ten Breteler Joannes landbouwer bewoner
Lentelinck Margarita bewoner
1796 ten Breteler Joannes landbouwer bewoner
Rouwenhorst Aleidis bewoner
1802 Breteler Johannes landbouwer bewoner
1830 Gorsveld Rutger landbouwer bewoner Historie van Haaksbergen, dl. 2
Rouwenhorst Aleidis bewoner Historie van Haaksbergen, dl. 2
1832 Breteler Jannes landbouwer eigenaar Kadastrale Atlas Overijssel 1832
Groot Bretel Klasse gebouwd 11
1832 Breteler Jannes landbouwer eigenaar Kadastrale Atlas Overijssel 1832
Bijlage in klapper HE18/Wegdamshufte Sectie E Perc. 1083 t/m 1085
1832 Breteler Jannes landbouwer eigenaar Kadastrale Atlas Overijssel 1832
Bijlage in klapper HE18/Wegdamshufte Sectie E Perc. 1095-1096
1832 Breteler Jannes landbouwer eigenaar Kadastrale Atlas Overijssel 1832
Bijlage in klapper HE18/Wegdamshufte Sectie E Perc. 1095-1096
1840 Breteler Johannes landbouwer bewoner Doc. A. Delden B.V.R. 1840 fol. 154
1 gezin 8 personen
Groothengel Genovieve bewoner Doc. A. Delden B.V.R. 1840 fol. 154
1850 Leferink Hendrikus landbouwer bewoner Doc. A. Delden B.V.R. 1850 fol. 512
Beller Maria bewoner Doc. A. Delden B.V.R. 1850 fol. 512
1860 Leferink Hendrikus landbouwer bewoner Doc. A. Delden B.V.R. 1860 fol. 39
Neuleman Hendrik Jan landbouwer bewoner Doc. A. Delden B.V.R. 1860 fol. 39
1860 Bertholet Ida Petronella bewoner Doc. A. Delden B.V.R. 1860 fol. 39
1870 Neuleman Hendrik Jan landbouwer bewoner Doc. A. Delden B.V.R. 1870 fol. 41
Bertholet Ida Petronella bewoner Doc. A. Delden B.V.R. 1870 fol. 41
1870 Groot Breteler Top. A.D.WW. Krt. 1870 Sectie E.Bl.6 Perc. 12
Bijlage in klapper HE18
1880 Rietman Willem landbouwer bewoner Doc. A. Delden B.V.R. 1880 fol. 94
Spijkerman Antonia Aleida bewoner Doc. A. Delden B.V.R. 1880 fol. 94
1883 Rietman W. bewoner Doc. A. Belastingen 1883 blz. 7 Inv. nr. GA 248
1893 Smit Hendrik landbouwer bewoner Doc. A. Delden B.V.R. 1840 fol. 94
Wender Johanna bewoner Doc. A. Delden B.V.R. 1840 fol. 94
1991 Smit J.A. landbouwer eigenaar Doc. A. Delden Adreslijst 1991
Ook eigenaar van HE17
1996 Smit J.A. landbouwer eigenaar Doc. A. Delden Adreslijst 1996
Ook eigenaar van HE17

 

Hieronder enkele foto’s van de familie Smit op het erve Groot Breteler.

 

 

 

 

 

 

 

 

Trudie en Christine Smit op het erve Groot Breteler

De foto’s zijn afkomstig uit de collectie van wijlen Henk Smit. Hij werd op het erve Groot Breteler geboren. De huidige eigenaar (anno 2006) is de zoon van diens overleden broer Toon Smit.

 

Bijlage 8. Albert Meyran en Hotel Avion.

Sinds 1930 in bezit van brouwerij
Hotel Avion had al in 1881 een herberg als voorloper.

Enkele oude en interessante gegevens hebben we kunnen opsporen o.a. met behulp van de archivaris van de Gemeente Enschede. Deze was zo vriendelijk ons copieën te zenden van officiële stukken van de Gemeente en enkele krantenknipsels uit die tijd. De tijd van rond 1900. Stukken uit het kadaster geven aan dat Albert Mey­ran, winkelier en tapper, in 1885 eigenaar was van het perceel Deurningerstraat 27. Deze Albert Meyran overleed op 5 november 1899 op genoemd adres.

Klein begin
Uit de ter beschikking gestelde papie­ren blijkt echter ook dat er al in 1881 sterke drank in het klein werd geschonken in genoemde lokaliteit. Er is n.l. een afschrift bij van een besluit tot vergunning van verkoop van sterke drank in het klein, gedateerd 15 april 1900. Hieruit blijkt dat ene Hendrika Breteler, weduwe van de genoemde Albert Meyran, vergunning verzoekt tot verkoop van sterke drank in het klein, in de beneden- achter- en opkamer van het huis aan de Deurningerstraat nr. 27. Het gaat verder als volgt: “Overwegende, dat op l mei 1881 in deze lokaliteiten zonder strijd met wet of verordening, sterke drank in het klein werd verkocht door Johan Gerhard Lunter enz. enz. en gelet op art. l. 5 en 2 dier wet, hebben goed­gevonden aan de verzoekster voor het tijdvak van l mei 1900 tot en met 30 april 1901 te vergunnen, in de meer­gemelde lokaliteiten sterke drank te verkopen”, was getekend o.a. door de toenmalige burgemeester Edo Bergsma.

Brand
Opgemerkt dient nog te worden dat ook voor 1881 op dezelfde plaats reeds een herberg te vinden was, maar daar­van is niet veel bekend. Wel bekend is dat de Deurningerstraat toen nog de naam Korte Stegge had. Begin april 1904 werden het café en een gedeelte van de zaal, dat toen eigendom was van de weduwe Meyran en door Uit den Boogaard werd geëxploiteerd, door brand verwoest.

In den nacht van Donderdag op Vrijdag 1.1. is het café aan de Deurningerstraat, alhier, eigendom van Mej. de wed. Meijran, en in exploitatie bij den heer Uit den Boogaard, geheel door brand vernield. De bewoners moesten in nachtgewaad het perceel ver­laten en de inventaris is grootendeels vernield. De brandweer, die in allerijl werd gealarmeerd was binnen twee uur den brand meester en behield de belendingen. Huis en inboedel waren tegen brand­schade verzekerd. Oorzaak is onbekend.

Kranteknipsel uit 1904

Het huidige Hotel Avion

Herbouw
Op 24 mei 1904 diende de weduwe Meyran een verzoek in tot herbouw van café en toneelzaal met winkel­woonhuis. De bouwvergunning werd verleend op 30 mei 1904! (Toen kon het nog snel). Als architect van de plannen wordt genoemd R. van der Woerd Hz. De plattegrond en de voor­gevel van dat plan drukken we hierbij af. Van de daaropvolgende periode tot 1930 is niet veel bekend. Het jaar 1930 is echter een belangrijk jaar in de geschiedenis van Avion. Bij akte van 0.1 .08.1930 is het pand door de Brouwe­rij de Klok de la Tene Grolsche Bier­brouwerij gekocht van de heer H. Northolt. In dat jaar is reeds met de verbouwing begonnen. Naar mag worden aangenomen is de bouw ge­reed gekomen in het voorjaar van 1931, want op 29 april 1931 is de drankwetvergunning overgeschreven ten name van de nieuwe exploitant Hendrik ten Berge.

Uitbreiding
Op 13 november 1937 is door de brou­werij aan de achterzijde van het ter­rein een stuk grond gekocht, dat was aan de toenmalige Hengelosedwarsstraat, nu in gewijzigde vorm de Raiffeisenstraat. Die grond is gekocht van de R.K. Parochie H. Joseph, zoals het werd omschreven. Eveneens in dat jaar werden aan de Deurningerstraat rechts van Avion, 2 pandjes gekocht, nr. 31 en 33. Ze zijn in een later sta­dium gesloopt. In 1938 werd door het eigen bouwbureau van de brouwerij een plan gemaakt voor de bouw van een eetzaal naast de grote zaal, later ook wel serre genoemd. Ook dit plan is tot uitvoering gekomen. Vele jaren lang is het bedrijf in “eigen exploita­tie” geweest.

Bekende namen
Bekende namen na de reeds genoem­de ten Berge zijn o.a. in willekeurige volgorde. Klein Gebbink, Brusse, Sijbesma en Westerbaan. In december 1959 kwam de heer J.Ph.J. Becker op de zaak. Na enkele aanloopjaren huurde hij het horecabedrijf “hotel Avion” van de brouwerij om voor eigen rekening verder te gaan.
Het is de tot nu toe langste periode geworden in het bestaan van Avion met de brouwerij als eigenaar, want pas in 1981 stopte hij ermee. Vanaf 15 juni 1981 tot op de dag van vandaag heet de nieuwe huurder exploitant Jos Gehring en heeft een Portugees restaurant.

H.J.J. Tanck in: Sliepsteen 17

Aanvulling

Geschiedenis slijterij Hennie Berendsen.
Het bedrijf is opgericht in oktober 1959 door de voorvaders van de huidige eigenaar en bestaat dientengevolge bijna 60 jaar.

Het bedrijf is tot 1991 gevestigd geweest aan de Kuipersdijk te Enschede met filialen in verschillende wijken van die stad.

In 1991 heeft de huidige eigenaar de heer Hennie Berendsen, alle activiteiten geconcentreerd in de huidige locatie aan de Deurningerstraat 27 te Enschede.