Schattingsregister Twente 1475

Uit de Middeleeuwen zijn drie schattingsregisters van Twente bewaard gebleven: uit 1475, 1495 en 1499 (in dit jaar werden twee schattingen geheven). Een schatting was een buitengewone belasting die door de landsheer, na inwilliging door ridderschap en steden, werd geheven wanneer hij door bijzondere omstandigheden extra geld nodig had. De reden van de schatting van 1475 was vermoedelijk dat hij (bisschop David van Bourgondië) geld had opgenomen van de drie steden Deventer, Kampen en Zwolle met de belofte deze bedragen terug te geven bij de eerste bede of schatting die in het land van Overijssel zou worden uitgezet.

Het schattingsregister van 1475 is het meest volledige middeleeuwse document over de Twentse boerenerven. Het register is ingedeeld naar kerspelen. In ieder kerspel worden de aangeslagen erven en katen[1] buurschapsgewijze opgesomd, respectievelijk Ootmarsum, Oldenzaal, Delden, Kedingen, Enschede, Borne, Losser en Haaksbergen. De heerlijkheid Almelo en de voormalige heerlijkheid Diepenheim komen niet in het register voor.

De rentmeester inde de schatting met de hulp van richters en droeg hun op om in de kerk in hun ambtsgebied te laten afkondigen dat hij voornemens was begin januari zitting te houden teneinde de verschuldigde belastingpenningen in ontvangst te nemen: twee schild (muntstuk ter waarde van 60 groot of 30 stuiver) voor een gewaard erve, één schild voor een gewaarde kate. De meeste boeren betaalden op tijd. Als een van hen daartoe niet in staat was om geldige reden, werd hem uitstel verleend, meestal tot mei of september. In het voorjaar werd immers het jonge vee geboren en in het najaar was de oogst binnen zodat de boeren dan over betalingsmiddelen beschikten.

De betalingsplicht rustte op het goed, maar de betaling geschiedde door de gebruikers van het goed. In het register staat hier en daar bij het erve de naam van een borg vermeld. Waarschijnlijk waren dit de namen van de grondheren (eigenaren) die zich borg stelden voor de betaling. Tot wiens last het betaalde bedrag uiteindelijk kwam is niet duidelijk. Wellicht kon de gebruiker het gehele bedrag achteraf op zijn grondheer verhalen, wellicht ook droegen gebruiker en grondheer samen het geheven bedrag of kwam het geheel ten laste van de gebruiker.

Op grond van de inlichtingen die de richters verstrekten werd de aanslag door de rentmeester vastgesteld. Tegen de aanslag werden soms bezwaren ingebracht. Deze werden onderzocht. Bleek bijvoorbeeld de gebruiker van het goed te wonen in een lijftochthuis dan werd hij in de regel van schatting vrijgesteld omdat hij slechts het negende deel ontving van de opbrengsten van het erve, dat door zijn opvolger was overgenomen.

Wie de betalingstermijn zonder betaling liet voorbijgaan, werd onherroepelijk gepand. Gewoonlijk werd een stuk huisraad in beslag genomen, bijvoorbeeld een ketel of een schaal.

Aan het slot van het register wordt de schatting verantwoord van de erven en katersteden behorende onder het Huis Lage, dat in 1346 door de bisschop van Utrecht was verworven. Van deze goederen lagen de meeste in het Nedergraafschap Bentheim.

Bij de afrekening van de ingekomen bedragen legde de rentmeester (in dit geval Roelof van Bevervoorde) overlegde een net exemplaar (zonder aantekeningen in de marge) aan de bisschoppelijke rekenkamer. Het bewaarde register uit 1475 bevat wel veel aantekeningen en zal daarom uitsluitend voor intern gebruik bedoeld zijn geweest.

Zowel het erve Breteler bij Lonneker (kerspel Enschede) als bij Boekelo (kerspel Haaksbergen) komen in het register voor. Het erve bij Lonneker komt voor onder de naam Bretlar en werd aangeslagen voor 2 schild. Bij de betaling staat de vermelding: bet. 3 golden r.g. In het register van 1499 staat, voor de beide schattingen, achtereenvolgens voor dit erve (in 1499 geschreven als Breteller) 2 s. pauper (arm), en 1 s. pauper. Deze laatste aantekening, pauper, suggereert dat het erve geen voorspoedige tijd doormaakte.

Bij het erve in Boekelo staat de aantekening ‘is gewart erve’. De aanslag betreft ook hier 2 schild, maar er werd 3 golden r.g. (aan)betaald. In het register van 1475 is de naam van het erve niet ingevuld; er staat slechts Dat. In 1495 staat het erve wel met de volle naam vermeld, Dat Breteler, 2 s.


[1] Kathe of katerstede: een kleine boerderij (meestal ongewaard; er bestonden ook gewaarde katersteden, meestal half gewaard). (Zie ook bijlage 4).