Lonneker markeboek

Het Lonneker markeboek beslaat de periode 1545-1751. Het boek bevat de verslagen van de gehouden markevergaderingen en de diverse taxaties van de gronden. Ook zijn kopieën van verslagen opgenomen die de secretaris van het markebestuur in de 17e en 18e eeuw heeft gemaakt.

Marken zijn ontstaan uit de noodzaak om gezamenlijk de ongecultiveerde of woeste gronden te beheren ten behoeve van allen die in de marke wonen en/of een boerenerf bezitten. Zij vormen een markegenootschap, dat er veel belang bij had dat die gronden goed werden beheerd. Het hele landbouwsysteem van de 13e tot de 19e eeuw is daarop gebaseerd geweest. De woeste gronden leverden het benodigde hout voor de bouw van huizen en stallen, de benodigde plaggen voor de bemesting van de landbouwgronden, de turf en schadden (zoden van veenachtige heidegrond) voor brandstof en voedsel voor schapen en varkens.

Al vroeg moet zich een vorm van markerecht ontwikkeld hebben, inhoudende bepalingen over het beheer en het gebruik van markegronden, die hebben bestaan uit percelen bos, heide en weide. Tevens zijn de boetes vastgelegd voor overtredingen van de geldende regels.

In de verslagen van gehouden markevergaderingen, holtingen geheten, wordt vaak herhaald wat wel of niet geoorloofd is naar ouder gewoonte met de vermelding van de boetes voor de overtreders. De verslagen bevatten verder besluiten over het onderhoud van wegen en watergangen, het al of niet aangraven van gronden in de marke, het weiden van vee op de markegrond en het poten van jonge bomen na het kappen van bomen. Ook zijn er beslissingen aan wie een ‘hout’ wordt gegund, hetzij als schadevergoeding, hetzij als betaling in natura voor verrichte werkzaamheden ten behoeve van de marke. Verder wordt melding gemaakt van problemen, samenhangend met de veelal onduidelijke afgrenzing met naburige marken.

Uit dit markeboek komt ook tot uiting welke desastreuze gevolgen oorlogshandelingen voor een goed markebeheer hebben gehad. De jaren 1626 en 1672 schijnen voor deze marke een ware crisis te zijn geweest.

Tot de markegenootschap behoren zij die deelgerechtigd in de betreffende markegronden zijn. Zij bezitten een zogeheten waar of waardeel. Een waar is gebonden aan een in de marke gelegen boerderij of erf, een gewaard erf. De eigenaar van een gewaard erf is een geërfde of erfgenaam, ook wel erfman of goedsheer genoemd.

Er kan onderscheid zijn tussen de eigenaar van een gewaard erf en de pachter van een dergelijk erf, die de boerderij beheert, de boerman. Een eigenaar van een gewaard erf behoeft dus niet in de marke te wonen waar zijn bezittingen liggen. De eigenaars van de gewaarde erven, de goedheren, vormen samen de markevergadering.

In het boek komen in het begin de woorden lyckwaer en loege, resp. ledige waer voor. Een lyckwaer is gebonden aan een gewaard erf. Van ouds zijn alle waardelen gelijk van omvang geweest. Een ‘volle waar’ zou de maat van een grondstuk zijn, waarop eventueel 100 schapen konden weiden. Van een loege of ledige waar zou sprake zijn indien een waar niet (meer) aan een gewaard erf is verbonden.

Het kan zijn dat een erf heeft opgehouden te bestaan, maar dat het waarrecht nog van kracht is gebleven. Een andere mogelijkheid is dat een loege of ledige waar voorheen is toegekend aan een persoon of instelling buiten de marke, bijvoorbeeld vanwege verdiensten voor de marke, zonder dat de betrokkene in het bezit van een erf is geweest. In dit verband komt nog een andere term voor: schaer of schare. Dit woord slaat op een aandeel in de markegrond met het recht er een bepaald aantal stuks vee te laten grazen.

Behalve de Goedheren en de boermannen woonden niet-geërfden in een marke. Tot die groep behoorden onder andere de keuterboeren, ook wel katers geheten. Hun erf is een katerstede. Slechts bij uitzondering kan zo’n katerstede toch gewaard zijn. Een andere groep niet-geërfden waren de brinkzitters. Meestal worden daarmee diegenen aangeduid, die aan de rand van de bewoonde kern woonden: de kleine landarbeiders. Een derde groep niet-geërfden bestond uit de niet-ingezetenen van de marke. Zij woonden wel in de marke, maar hun verblijf werd slechts gedoogd. Zij waren vrijwel rechteloos.

In de meeste marken wordt een holting door slechts één markerichter voorgezeten. In het Lonneker markeboek is steeds sprake van twee markerichters. Dit gegeven hangt samen met de splitsing van het Hof te Lonneker (bestaande uit het erf Hofman en het erf Boerrigter) in 1488. Het markerichterschap is vanouds met deze Hof verbonden geweest. In 1488 koopt de stad Oldenzaal de helft van deze Hof met het halve markerichterschap.

Soms is de holt- of markerichter vergezeld van twee cornooten, gerechtsdienaars als getuigen in het geval er van een rechtszitting sprake is. Tot 1637 wordt bovendien apart een buijrrichter of boerrichter genoemd. Verondersteld wordt dat zijn functie gezien moet worden als bemiddelaar tussen markebestuur en de markebewoners.

In het boek wordt verder gesproken over gecommitteerden en gezworenen. De gecommitteerden zijn te beschouwen als lieden die vanwege het markebestuur met speciale opdrachten zijn belast. Zij worden staande de bijeenkomsten, de holtings, voor die taak benoemd. Een dergelijke opdracht kan zijn het onderzoeken van een binnengekomen klacht, handelingen beoordelen volgens het markerecht, adviseren over ontstane conflicten, voorstellen doen bijvoorbeeld inzake verdeling en toewijzing van markegronden, of het innen van opgelegde belastingen en boetes. De gecommitteerden zijn als het ware de uitvoerders van de beslissingen die in de vergaderingen genomen zijn. Zij brengen verslag uit van hun bevindingen aan de holtrichters.

De gezworenen kunnen onderscheiden worden in twee groepen. De ene groep legt eenmaal een eed af bij intree in het markebestuur. Zij zijn de erf-gezworenen. Daarnaast is er een groep van een viertal personen die telkens jaarlijks bij toerbeurt worden aangewezen en steeds opnieuw voor dat jaar een eed moeten afleggen. Deze tweede groep gezworenen heeft de ondankbare taak gedurende het jaar toe te zien op het naleven van de markebepalingen door hun mede markebewoners. Zij zijn verplicht elke overtreding, door één van hun buren begaan, te melden en waar nodig in te grijpen, bijvoorbeeld door het schutten van vee, dat wederrechtelijk in andermans gebied wordt aangetroffen. Onder schutten wordt verstaan het wegbrengen van de dieren naar een afgesloten ruimte, een stal, waar de eigenaar de dieren kan afhalen tegen betaling van de voorgeschreven boete.

Een aparte functionaris in het markebestuur is de markeschrijver of secretaris. Hij maakt de verslagen van wat op een holting is besproken en besloten. Die verslagen zijn genoteerd in het zogeheten markeboek. De schrijver wordt voor zijn werkzaamheden beloond en krijgt een onkostenvergoeding. Omdat deze functionaris een geletterde moet zijn, wordt voor deze functie ook wel een geestelijke en soms een schoolmeester aangezocht.

De markevergaderingen worden doorgaans éénmaal per jaar gehouden op een vaste dag. In het geval van de Lonneker marke meestal op de avond van Lamberti (St. Lambertus op 17 september volgens de Gregoriaanse of 27 september volgens de Juliaanse kalender), maar soms ook op een ander tijdstip in het jaar. Soms wordt een noodholting gehouden. Opmerkelijk is de beslissing in 1644 om vanwege de kosten voortaan éénmaal in de drie jaar te vergaderen.

De plaats waar de bijeenkomsten van het markebestuur zijn gehouden is aanvankelijk niet duidelijk uit het markeboek op te maken. Vanaf 1717 wordt telkens als plaats van samenkomst de hof Boerrigter genoemd en bij uitzondering een ander gewaard erf.

Het markeboek is weergegeven in drie delen. Deel I beslaat het boek over de periode 1545-1716, deel II het boek over de periode 1717-1752 en deel III bestaat uit een map met losse stukken over de periode 1659-1742.

In het Markeboek Lonneker komt een aantal maal de naam Breteler voor, hetzij als verwijzing naar het erve, hetzij als verwijzing naar personen, en met de volgende spellingvarianten: Breetelaar, Breetler, ’t Breetler, Bretelaer, Bretelar, ter Bretelar, Bretelars, Breteler, op Breteler, ten Breteler, Bretler, het Bretler, Bretteler, Brettelers.

Hieronder, in chronologische volgorde per boek, de vermeldingen.

Deel I.

  1. Bij het overzicht aan het begin: “Ditt sijn die Waaren inde Marcke Lonneker, als daer Aecker is.” Er volgt een lijst, waarop Bretteler onder de ‘Godts Waere’ wordt vermeld met het cijfer 1 (Lyckwaer) en(de) a(nderha)lve Loege Waer.
  2. Anno 1614 am Avent Lamberti. HoltRichteren: Hermen Cock, van wegen d’Stadt Oldensael, loco Loelvinck; Geert Schulten. Joan ten Have, Buyrrichter. Gesworenen dese jaers, soo op dach van huyden haeren behoorlijcken Eddt gedaen, syn naerbes(creven): Gerben en(de) Roelvinck; die Wigger en(de) Breteler.
  3. Ahm 26 Septemb(ris) 1626, op avont Lamberti, holtinck geholden. Holtrichteren: Hermen Kock, wegen der Stadt Oldenzael; Gerhardt Voet. Hindrick ten Haeve, buyrrichter. Tijdens deze holtink wordt het volgende over de erven Breteler vermeld: De gemeene buyren hebben geproponeert, woe dat Juncker Loen syne erven Bretler ende Pierick tom deele stuckse wijse aen uthheijmschen is verpachtende, ende tom deele de graenen met de stroe vant land is vercopende, ende het stroe der wegen uth der marcke (sunder eenige messinge weder int landt te brengen) sinnen uthvoerende, tenderende solcx alles tot naedeel der marcke Lonnicker, dese voors(eide) propositie wordt uthgestelt tot eerste bykumpste om alsdan daerop te resolveren wes sich werdt behoren.
  4. Op avont Lamberti 1631 eenen gemeenen Holtinck gehouden. Holtrichteren: Peter Janssen, wegen de stadt Oldenzel; Gerhardt Voet. Hindrick ten Haeve, buyrrichter. Hier een algemene opmerking: Alsoo in allen Marcken gebruyckelyck is, dat uthheymschen, soo in ander mercken erven syn bouwende, het stroe uth die marcke nyet moegen uthvoeren, ten sy dat sy genoechsaem doen blycken, dat sy daer voor soo voele stalmesse int voors(eide) landt inbrengen, ende alsoo verscheyden persoonen soo binnen Enschede als inde Esch marcke van het Bretler en Pierick verscheydene landeryen sint bouwende het stroe wech voerende ende de messinge[1] daer van kommende nyet wederom int landt brengen, als willen holtrichteren ende ingeseten der Marcke Lonnicker eenen iederen, soo vande voors(eide) erven eenige landeryen buyten de voors(eide) marcke syn gebruyckende, verboden hebben geene plaggen tot de voors(eide) landeryen toe meyen, ten sy dat sy eersten aende voors(eide) ingeseten borge te stellen de voors(eide) messinge inde voors(eide) landeryen te willen inbrengen, by faute van dyen sollen deselve de plaggensichte[2] affgenomen worden als ongewaerde persoonen.
  5. Am 16 Septemb(er) 1634, synde avont Lamberti, gemenen holtinck geholden. Holtrichteren: Pieter Jansen, wegen de stadt Oldenzel; Gerhardt Voet.

De geswaeren deses jaers baven de erffgeswaeren binnen als volgen: Jorrien Helmichs continueert als `    noch by synen eedt in plaetse syns schoon soons; Gerrit Meyer dit loepende jaer; waer neffens tot nye         geswaeren sint gestelt als volgen: Jan ten Perrevoert; Berent ten Vaencker; Hindrick Wigger; Hindrick ten Damme wegen ’t Breetler, dewyle opt Breetler anders nyemandt bequaem daer toe is.

  • Anno 1644, den 16 Septemb(er), op avont Lamberti eenen gemeenen holtinck gehouden. Holtrichtern: Borg(er)m(eeste)r Bern. Ketwich, wegen der Stadt Oldenzel; Jo(nke)r Gerrit Voet.

Die geswaeren dese jaers 1644 syn als volght: Sander Verger; Gerbert, van wegen Avermaet; Perick, van weegen Breetler; Wyger.

  • Anno 1657, den 14 Sept(ember). MarchenRichters: Kettwich, wegen d’Stadt Oldensael; J(onke)r Wolter Voet.

Nye Gesworen: Geert Wigger; Willem Breetler; Jan Olde Voirtman; Gerlich Spelminck; die hun eedt behoorlyck gepresteert.

  • Anno 1677, den 16. May. Marcken Richters: Pott, wegen de stadt Old(nsael); J(onke)r Wolter Voot. Een toeslach by Vaentkes Snyders huys ad 3 mud(den)[3] binnens wals met die gerechtcheyt van vrye messingh uyt de marcke; item den geheelen gaerden[4] tegenwoordigh voor een gedeelte, als die Goedtheeren bekent ad vitam in ’t gebruyk by voorn(oemde) Snyder, sullende die rest by den aencooper nae dat hett Huys daer aff getrocken, moegen aenveerden; by aldien Cooper niet willende affwachten den doodt van den besitter Snyder, sal aldaer naest aen den gaerden een huys moegen setten en oock aldaer maer een huys als dan verblyven. Hier van d’hoochste insaet[5] gehadt: jonker Gerh. Adolph Voot ad – 586[6] –. Dito — 586 — . idem Coper uyt naemen Geerdt Assink en Roloff ter Bretelar. Borgen: Demmer; Bretelars Roloff.
  • 1685, den 9 juny. De respectieve Holtrichteren en praesente GoedtHeeren, onder anderen gevisiteert en naegesien de betalinge van die op den 16. may 1677 vercoffte uytdrifften[7] ad vier int getal. De eerste vercofft aen Hermen Nyhuys ad 485 g(u)l(den), bevonden betaelt te syn. 2de by Cuiper eene ad 585 (gulden), ook bevonden betaelt te weesen. 3de by Bretelars Roloff ad 586 (gulden), ook bevonden betaelt. 4de by B(urgemeeste)r Sloot off Assink ad 450 (gulden), blyfft by restant schuldich 200 g(u)l(den).
  • Lonneker, den 14 october 1686. Conditiën en voorwaarden, waer op de Heeren Holtrichteren en Committeerde GoedtHeeren tot dempinge van marken schulden openbaerlyk aen de meest biedende willen vercoopen eenige toeslaegen met de uytdrifften en messine uyt de marke, soa daer toe aengeweesen sullen worden, als mede eenige oude voor desen vergunde wooninge, soo voor deesen in oogenschyn van de Gecommitteerden genoemen. (Volgt een opsomming van 6 punten over de hoogte van de kooppenningen en regels voor de kopers). Dan de kopen zelf. 1. Berent ten Vaerd(s) plaets vercofft voer 100 g(u)l(den), soe en als tegensweerdig opgegraven, dico 100; Jan ten Vaerde coper en betaelt. Borgen: Amelinck; Avermaete; Bretelars Lucas. En onder nummer 11: Achter de Lonneker bergh aen 20 buyrmannen een toslach voer 350 g(u)l(den), waer voer Meckelholt; Lucas Bretelar; Avermate; Cleene Jan ten Vergert; Roelvink; Wyffink; Rooker; Buyrrichter Hoffman; Demmer, dese alle coopers en borgen principael, dico 350. Demmer cooper en betaelt, soe en als tegenwoerdich opgegraven. En een stukje verder: Negen scheepel landts sonder uytdrifft aen de Lindersyde gecofft op het wacht voer 15 g(u)l(den) ’t schepel[8] gesay, facit 135. Gecofft by Polman, Fyker, Wallenbecke, Perick, Bretelar, Claes Cotte, Vaertman en Amelink; eene voer alle daer voor te moegen aenspreeken.

Deel II.

  • Getaxeerde 3de woninge in de Linder zijde, Jan Gesick op het Breetelaar, 2-0-0- jaarlix. Wil(le)m Welman op ’t Breteler 2-0-0- jaarlix. Aldus uijt last van de Gecommitterde GoedHeeren opgemaaket binnen Endschede den 13. jan(uarij) 1738.
  • D(en) 12. november 1737. Willem Breetelaar heeft aangegraven ongeveer 1 spindel[9] land. G(u)l(den) 3-15-0. Welmer Bretelaar het nieuwe aangegravene aan den gaarden dri vierden deel spind. G(u)l(den) 5-0-0.
  • 1673 den 19 april: angemaeckte toeslaegen en tuinrichtinge[10], Tot behooff van d’crijgslasten, tot proufuijt van der marke Lonneker vercoft: (nummer 4: een hoockjen groolants[11] op d’Walbecke achter d’Snijders gaerden an Roloff Bretelar.

Deel III

  1. Register der Crediteuren en schulden soe sich op den 5 april 1674 en op den 18 des selffdes maents hebben op den Holtink angegeven. Lucas ten Breteler inter(est) 50 – – .
  2. Ontf(an)ghen uiet laest (holt?) Richters en Coemitterde der Maerck Lonneker. In Meij 1677. den Boerrichter mij gebracht 29-6-7 voer Brettelers Roellef waer mede die op stueffers van den gekoeften groendt bij Faennekers Snieders Hues is bet(aelt). En iets verder: den 15 Merte 1678 ontf(an)ghen van Brettelers Roellef 50 duck(etoens)[12], is op den groendt bij Faennekers Snieders Hues 157- – .
  3. Mij koemt van die Loenneker maerck, voelghens Aefrecke(nin)gh met den boerrichter, Ammel(inck), Demmer, Albert ter Ferg(her), Avermaette, Brettelers Roellef, in praesentie van Mons(ieu)r Gerverdinck 41-5 st(uijver).
  4. Roloff Bretelar, nae vertooni(n)ge van diverse quitantien, rest hem te betalen 12-2.
  5. Anno 1689 ontfangen Van Breteler 15 g(u)l(den).
  6. den 29 decembris 1689. Item tot betalinckge van Lucas Verwoldes lateste termin Lucas Breteler neffens eenige andere Buermannen negotiert 100 gulden segge f 100-0-0
  7. 1738 Den 15 Jan(ua)r(y). Getaxeerde 3de woninge in de Linder zijd. Jan Geesink op Breteler jaarlix f 2 – -. Willem en Welmer op Breteler jaarlix f 2 – -.

[1] messinge=bemesting

[2] Plaggensichte=plaggenzeis

[3] 0,5322 ha.

[4] Gaerdenken moestuin, hof

[5] bod

[6] 1 (Caroli) gulden = 20 stuiver. 1 stuiver = 16 penningen. 586- – betekent 586 gulden, 0 stuivers en 0 penningen.

[7] Plekken waar het vee gedreven wordt en waar het kan weiden

[8] ¼ mudde=0,133 ha.

[9] spindel of spint = 0,025 ha of o,0333 ha.

[10] Aangebrachte omheining

[11] weiland

[12] 1 zilveren ducaat = 50 stuiver = 1 rijksdaalder